I

Vandaag zal ik eens erwtensoep gaan eten.
Juist, in de volksmond ook wel snert genaamd.
Ik kook het zelf, zoals ’t een kok betaamt,
want erwtensoep uit blik is niet te vreten.

In Honig-snert zijn ze de worst vergeten
en bij de Unox -dat men zich niet schaamt-
daar lijkt de snert wel uit de sloot gewaamd;
alsof ze niets van smaakvervangers weten.

Ja zelfs bij de vertrouwde Albert Heijn
daar blaten ze qua snert slechts dure woorden,
de kwaliteit is enkel schone schijn.

Misschien klink ik een ietsje te vilein
met een teveel aan schrijnende akkoorden,
voor mij moet het wel eigen maaksel zijn.

II

Voor mij moet het wel eigen maaksel zijn
van erwten die ik urenlang laat wellen.
Je merkt al, mij hoef je niets te vertellen,
de snertbereiding is bekend terrein.

En dan natuurlijk kluif met vette vellen.
Ik weet het, dat is niet goed voor de lijn,
maar in de snert daar hoort een poot van ’t zwijn,
ondanks ‘t gevaar dat mij de riem gaat knellen.

Dat ik zo breed word als een cherubijn,
het zal wel, toch kan ik het niet verhelen:
een vette kluif doet mij nu eenmaal dijn.

Al klink ik nu ook als een libertijn
het zij zo, mij kan het geen bliksem schelen,
ik doe hier echt geen water bij de wijn.

III

Ik doe hier echt geen water bij de wijn,
want dat veroorzaakt anti-adaptatie
en minimaal een slechte evocatie
van hoe de ware erwtensoep moet zijn.

Het is een groot gebrek van onze natie
- het interesseert het volk voor nog geen grein,
want haast geen mens in Nederland proeft fijn-
dat men hier snert eet van de laagste staatsie.

Mijn snert laat zich aan andere niet meten
door haar aroma, zachter dan satijn;
zij wordt door vrouw en kroost met smaak gegeten.

De dag erop laat zich dat luide weten:
(gerommel als een woedend everzwijn)
zij staat garant voor mooie volle scheten.

IV

Zij staat garant voor mooie volle scheten,
maar dat heb je wel vaker bij een spijs,
daarvoor is de hachee goed het bewijs
met zijn effect van luide billenkreten. 

Die bovendien nog stinken als de neten;
die laat je niet in ’t Koninklijk Paleis.
Nou ja misschien een dwaas met losse vijs
of anderszins brein-technisch flink gespleten.

Al is hachee wat boers en onverfijnd,
ik eet het graag op natte winterdagen
wanneer er miezer uit de hemel dreint.

Of als de zon met regelmaat verdwijnt
vanwege hagel, sneeuw en regenvlagen.
Dan is ’t dat er een pan hachee verschijnt.

V

Dan is ’t dat er een pan hachee verschijnt,
want in de winter blijft het niet bij plannen:
de daad bij ’t woord, ik roer in pot en pannen
en rotzooi maar wat aan, nooit vastomlijnd.

Maar wát ik kokkerel is voer voor mannen,
niet iets dat in een holle kies verdwijnt;
meer voor een smid die van de honger kwijnt
en ouderwetse Oosterse tirannen.

Kortom, het gaat om kerels die echt vreten,
dit zonder wijn maar wel met schuimend bier,
dat pulgewijs naar binnen wordt gesmeten. 

Die boerend hun manieren straal vergeten,
de buiken wrijvend van het schransplezier:
De kok heeft zich goed van zijn taak gekweten.

VI

 ~De kok heeft zich goed van zijn taak gekweten.~
Die woorden staan gebeiteld in mijn geest.
‘k Beschouw het immer als een heerlijk feest,
wanneer ik aan een maaltijd ben gezeten.

Niet dat ik zit te schransen als een beest
en me bestouw dat ik er van ga zweten,
hoewel, nou ja, u mag het ook wel weten,
’t gebeurt dat ik inhalig ben geweest.

Ja, kookt de kok iets heerlijks om te eten
op een manier, met veel gevoel erbij,
dan zijn mijn porties vaak te ruim bemeten.

Al heb ik ook mezelf ~STOP~ toegebeten,
het lukt ten ene male niet bij mij
en voor ‘k het weet heb ik me overvreten.

VII

En voor ‘k het weet heb ik me overvreten.
Ik geef het toe: te kort aan prosodie
zoals ’t genoemd wordt in de poëzie;
ik zou verdorie beter moeten weten.

Maar wekt een smaak mijn warme sympathie
-ik noem maar wat: een stoofpot van boleten
of hoe die paddenstoelen mogen heten-
dan ga ik door mijn één-en-andere knie.

Ik schep wat op en houd het aardig klein
maar ja, zo’n fijne smaak doet mij niet spuwen
en blijkt er nog een flinke boel te zijn,

dan krijg ik het gevoel dat ’k heb gezwijnd.
Een extra bordje zie je mij niet schuwen,
ik stop pas als de laatste kruim verdwijnt.

VIII

Ik stop pas als de laatste kruim verdwijnt.
Genoten als een gierigaard van centen
of een verwoed belegger van de rente;
‘t Is beeldspraak die hier niet echt passend schijnt.

Dus houd ik het gewoon op pap en krenten,
ik kom met krans en wijn ook een heel eind,
al voelt het in dit vers iets te verfijnd.
Ach wat, het blijft bij haringen en tenten.

De voeten aan de grond ’t is uit met zweven.
De metaforen zet ik vlug opzij,
voordat ik veel te ver ben afgedreven.

‘k Weet nu al haast niet waar ik ben gebleven.
Oh ja, ‘t betreft hier grove schranserij:
een topic voor wie niet gezond wil leven.

IX

Een topic voor wie niet gezond wil leven
want hij, die voor een stevig hapje valt
-dus rauwkost meestal zijn humeur vergalt-
weet aan een kuiltje jus wel toe te geven.

Laatst liet mijn huisarts zich een keer ontvallen,
dat als ik naar wat extra tijd wil streven,
dan diende jus en spekvet afgeschreven,
daar ‘k anders deze poging zie verknallen.

Mijn ferme antwoord luidde ongeveer:
~Nu eens een keer geen parels voor de zwijnen
van Sonja Bakker, wat ik hierbij zweer.~

Zo langzaamaan is dat de tigste keer;
al na een dag voel ik mijn daadkracht kwijnen:
Vrouw Bakker, dat is slap geredeneer!

X

Vrouw Bakker, dat is slap geredeneer.
Waarschijnlijk barst ze van de schrijftalenten,
die mag ze in gedichtjes uit gaan venten,
maar ik ga straks met kaantjes in de weer.

Ik zie nog slechts bewolkte firmamenten,
dus hupsakee daar gaat mijn woord van eer.
Het lijnen vraagt een veel te grote veer,
Voor overtuigd obesitaspatiënten.

Het is geen doen om zo te moeten leven.
In hongerlijden heb ik echt geen zin,
dan zal ik maar een poosje eerder sneven.

Ik zie de calorieën nu al kleven;
bij voedzaam eten voel ik me kedin.
Je moet niet naar ’t volmaakte willen streven.

XI

Je moet niet naar ’t volmaakte willen streven.
Ik houd nu eenmaal van gerookte aal
en van het weldoorrijpte hutspotmaal,
daar wil ik wel een jaar of wat voor geven.

Ook heb ik nog een aardig arsenaal
aan kookrecepten -ooit eens opgeschreven
door zeven dikbevriende achterneven-
die smekend wachten op een warm onthaal.

U denkt wellicht: ~wat trekt die man van leer,
hij barst vandaag of morgen uit zijn voegen,
al is zijn maag zo sterk als van een beer. ~

Mijn stoelgang gaat nog steeds gelijk een speer.
Nu het nog kan, eet ik met veel genoegen,
want heus het hart begeeft het ooit een keer.

XII

Want heus het hart begeeft het ooit een keer.
Al zal ik alle spek en bonen schrappen
en nooit meer in een boerenmetworst happen,
eens houdt het er mee op, wat ik je zweer.

Al schept dit onderwerp een droeve sfeer,
ik zou het maar aan beide laarzen lappen
en nog maar even niet met smullen kappen,
wat komen gaat, dat zien we dan wel weer.

Wat in het boek des levens staat geschreven,
daarop heb ik goddank geen enkel zicht.
Of dat ik naar de hemel zal gaan zweven

of hel, nou ja ’t is bijna om het even,
daarvan krijgt zelfs de Paus nog geen bericht.
Ik houd het glas voorlopig maar geheven.

XIII

Ik houd het glas voorlopig maar geheven,
tenslotte ben ik nog geen dooie mus,
wie weet heb ik nog járen in de plus,
voordat ik Mart mijn koude pijp moet geven.

Ja dat wordt nog een omvangrijke klus,
want eerst moet ik nog even succumberen
En daarna nog een poosje expireren;
als het aan mij ligt wordt het rekken dus.

Maar toch, eens komt de tijd dat ik crepeer,
dan toef ik niet meer in het aardse rijk
en schouw van gene zijde op u neer.

Zolang ik in het hier en nu verkeer,
geniet ik als een gastronoom gelijk.
Er komt een tijd dan kan ik het niet meer.

XIV

Er komt een tijd dan kan ik het niet meer,
maar tot zolang voel ik me niet verloren
en zie ik enkel licht en zonnegloren
en blijf ik met mijn pannen in de weer.

Geen diëtist kan mijn humeur verstoren,
Vrouw Bakker zorgt niet voor de ommekeer,
haar boeken leg ik ongelezen neer,
ik wil niets van gezonde happen horen.

Ik zal verdorie zelf toch zeker weten,
waarmee ik maag en darmkanaal plezier,
al is het met de kloten van een stier.

En grote koele kelken schuimend bier.
Ik heb de kluif al in de pan gesmeten:
vandaag zal ik eens erwtensoep gaan eten.

XV

Vandaag zal ik eens erwtensoep gaan eten.
Voor mij moet het wel eigen maaksel zijn
-ik doe hier echt geen water bij de wijn-
zij staat garant voor mooie volle scheten.

Dan is ’t dat er een pan hachee verschijnt.
De kok heeft zich goed van zijn taak gekweten
en voor ‘k het weet heb ik me overvreten,
ik stop pas als de laatste kruim verdwijnt.

Een topic voor wie niet gezond wil leven:
Vrouw Bakker dat is slap geredeneer!
Je moet niet naar ’t volmaakte willen streven.

Want heus het hart begeeft het ooit een keer;
‘k Houd dus het glas voorlopig maar geheven.
Er komt een tijd dan kan ik het niet meer

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Onuitgesproken

Ik wacht tot mijn vriendin weer bij mij op de stoep zal staan
Het was nog middag toen wij zwijgend in de kamer stonden
Ik lig in bed, ik lees een strip, mijn leeslamp die staat aan
Ik tel al sinds het twaalf uur is geworden de seconden
Ze vroeg me, is er iets, ik zei, wat zou er moeten zijn dan?
en hoopte dat zij zeggen zou wat ik niet had gezegd
Ze lachte en ik lachte terug, daar had het alle schijn van,
Ze wierp me nog een handkus toe, ik dacht: ze meent het echt

Ze duwt me van zich af wanneer de wereld aan haar trekt
en houdt me vast zodra diezelfde wereld haar laat vallen
Ik doe precies hetzelfde, alles aan ons huisje lekt
Een lijden lijd je nooit alleen, je deelt het met z'n allen

Ze heeft me net gebeld, ze neemt vannacht de laatste trein
Ik antwoord alsof ik gezond heb tussen zonnebloemen
Mijn god, wat ga ik ver om niet alleen te hoeven zijn,
Of is dat wat de mensen, als het goed gaat, liefde noemen?
Nee, liefde is een dier, onzichtbaar groeiend langs een meetlat,
En pas als het volgroeid is toont het zich als leeuw of schaap
We moeten praten, zou ik moeten zeggen, maar ik weet dat
als zij in bed kruipt en me kust, ik doe alsof ik slaap