Het is normaal, maar toch verbaas je
je elk jaar weer als het gebeurt
en je een eerste teer groen waasje
aan linden langs de gracht bespeurt.

Een stil terras. Het meisje naast je -
dat je geen lachje waardig keurt
-spiekt in haar spiegeltje: ze kleurt
nog niet echt bij. Lieftallig dwaasje.


Een windje dat naar aarde geurt,
strijkt langs je wang; afwezig blaasje
een vliegje weg. Je kater zeurt.
Het meisje krijgt bezoek: raar baasje,

een bleke boekenwurm of nerd.
Tevreden nip je van je glaasje.

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Het gedicht


(Caspar David Friedrich, 1835, Herfst)

Hoge bomen aan het water
neigen zwijgend in de wind.

Donk're bossen, wijdse heiden,
liggen stiller, zonder zon.

Regen veegt verstoorde sporen
van de langbegane laan.

Stormen vormen kwade dagen,
kraaien waaien uit hun huid.

Oude houten kromgetrokken
struiken buigen tot de grond.

Grijze zwijnen, samengaande,
zoeken voedsel als het kan.

Op de grond, de vele beestjes
zijn verscheiden, afgemat.

Witte vissen onder golven,
in de kilte trager gaand.

Buiten luiden gakgezangen,
tomen vogels trekken weg.

Langverwachte keuren kleuren
maken blaad'ren wondermooi.

Voel de koelte van de nachten,
binnen is het heerlijk weer.

Lekker herfstig zijn de tijden,
witte winter gonst z'n komst.