(Caspar David Friedrich, 1835, Herfst)

Hoge bomen aan het water
neigen zwijgend in de wind.

Donk're bossen, wijdse heiden,
liggen stiller, zonder zon.

Regen veegt verstoorde sporen
van de langbegane laan.

Stormen vormen kwade dagen,
kraaien waaien uit hun huid.

Oude houten kromgetrokken
struiken buigen tot de grond.

Grijze zwijnen, samengaande,
zoeken voedsel als het kan.

Op de grond, de vele beestjes
zijn verscheiden, afgemat.

Witte vissen onder golven,
in de kilte trager gaand.

Buiten luiden gakgezangen,
tomen vogels trekken weg.

Langverwachte keuren kleuren
maken blaad'ren wondermooi.

Voel de koelte van de nachten,
binnen is het heerlijk weer.

Lekker herfstig zijn de tijden,
witte winter gonst z'n komst.

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Niet te geloven

bedje
Flickr.com
 
Niet te geloven,
alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
grootse dronkenschap,
stervende bloemen,
de zilverwitheid van een berkenstam,
daar ben ik werkelijk hard in.

Maar een derderangshotel in september,
waar alles zoop en naaide,
in vochtige bedjes, nee.
 
Met een knipoog naar ‘Niet te geloven’ van Remco Campert en uiteraard ‘Jonge sla’ van Rutger Kopland.