balladewillemweesje

Haar knappe snoet, de tanden hagelwit.
Haar kersenrode lippen en haar haren.
Haar ogen waar ik in moet blijven staren.
En dan die borsten, ongekend van snit.
 
Haar gulle lach, haar sierlijke gebaren.
Hoe zij beweegt, wat zit zij vol met pit!
Wat nu? O lieve, goede God ik bid
dat U mij tot haar minnaar wilt verklaren.
 
Nu opent zij haar mond, ik hoor haar stem.
Is zij nou schor of zit een stemband klem?
Zij lijkt zo net een oude koffiemolen,
een knarsend wiel, een schuivend vrachtje kolen.
Die aanslag op mijn oren brengt verdriet.
Och Heer, verhoor mijn bede toch maar niet.
 
Uit: De ballade van WIllem Weesje
 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Buren

Ik heb de wijk genomen voor mijn buren
Uit angst voor escalatie met geweld
Daar leken ze het vals op aan te sturen
 
Ik heb hen vaker vriendelijk gebeld
Om aandacht voor hun levensstijl te vragen
Maar ruimde steeds teleurgesteld het veld
 
De wijkagent sprak van cultuur, verdragen …
U kent het wel, zo’n opgelegd refrein
Als u en ik een keer met reden klagen
 
Hun pitbullkennel vond ik al geen gein
Nu doen de dochters zelfs aan lichte zeden
Beschouwt de zoon mijn tuin als zijn domein
 
Mijn vrouw heeft – heb ik nog niet zat geleden –
Frank Visser én John Reid om hulp gebeden