Hij was, zo bleek hieruit, een Tempelier
Ze hebben hem flink in elkaar getrapt
Hij brulde na de diefstal nog:”Geef hier!

Ik stal dat van een Johannieterabt!
Die had hem weer verkregen door een roof
En ooit bij de Katharen weggegapt

Die beker was symbool van hun geloof!
Zij stalen hem van Ridders van het Kruis:
Die hielden zich voor jammerklachten doof

Toen zij hem roofden uit een oude kluis
Van ’t Franse Merovingisch koningshuis

 

 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Shakespeare Sonnet 130



De zon schijnt heel wat feller dan haar ogen.
Ze heeft , vrees ik, haar lippen nooit gestift.
Mijn blik wordt naar haar borsten niet gezogen.
Ik raak ook van haar haren niet op drift.

Ik heb haar wangen zelden mooi zien blozen,
Haar nooit gezegd dat zij zo lekker ruikt.
Haar lichaamsgeur is niet bepaald als rozen.
Ik denk dat zij parfum niet eens gebruikt.

Wanneer ze praat, dat lijkt nog niet op zingen,
Vooral niet op mijn lievelingsmuziek.
En als zij loopt, krijg ik geen tintelingen.
Haar gang is boers, niet goddelijk of sjiek.

Maar toch, ze vindt in niemand haar gelijke
Als ik, verliefd, mijn lief zit aan te kijken.