Sonnet 29

When, in disgrace with Fortune and men's eyes,

I all alone beweep my outcast state

And trouble deaf heaven with my bootless cries

And look upon my self and curse my fate,


Wishing me like to one more rich in hope,

Featured like him, like him with friends possessed,

Desiring this man's art, and that man's scope,

With what I most enjoy contented least,


Yet in these thoughts myself almost despising,

Haply I think on thee, and then my state,

Like to the lark at break of day arising

From sullen earth sings hymns at heaven's gate.


For thy sweet love remembered such wealth brings

That then I scorn to change my state with kings.

*

Lig ik in tranen hier voor Neerlands volk
En lazer van mijn rotspiek met een boog
Dan schreeuw ik mijn ellende huizenhoog
En weet: ik viel weer in mijn eigen dolk

Ik zou in grote rijkdom kunnen leven
Met vrienden alle uren om mij heen
Van wie ik schoonheid, macht en status leen
De luchtbel knapt, het mooiste duurt maar even

Ik zwelg zo nog wat door in oud chagrijn
Dan teken jij een glimlach op mijn kaken
Terwijl daarbuiten vogels hooglied maken
En psalmen fluitend in de glorie zijn

Ik droom jouw kleine hoofd tegen mijn borst
Geen cent en toch gelukkig als een vorst  

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Virus fop

virusfop
Illustratie: IB
 
Een virus, passagierend in ons land, 
leest in de digitale Covidkrant 
dat hier nu een coronalied bestaat! 
In no time straalt hij, wordt zelfs idolaat  
van deze kroon op zijn virale leven
wanneer hij hoort hoe knap het is geschreven. 
‘t Is authentiek, aangrijpend dichtjargon:  
En oh oh laat ons schijnen als de zon,
gevolgd door dag en hoi en hi en hé. 
Hij kweelt uit volle borst het versje mee
wat aangeeft dat wie meezingt met die hit
mooi een coronavirussmaak bezit.