When, in disgrace with Fortune and men's eyes,
I all alone beweep my outcast state
And trouble deaf heaven with my bootless cries
And look upon my self and curse my fate,
Wishing me like to one more rich in hope,
Featured like him, like him with friends possessed,
Desiring this man's art, and that man's scope,
With what I most enjoy contented least,
Yet in these thoughts myself almost despising,
Haply I think on thee, and then my state,
Like to the lark at break of day arising
From sullen earth sings hymns at heaven's gate.
For thy sweet love remembered such wealth brings
That then I scorn to change my state with kings.
*
Lig ik in tranen hier voor Neerlands volk
En lazer van mijn rotspiek met een boog
Dan schreeuw ik mijn ellende huizenhoog
En weet: ik viel weer in mijn eigen dolk
Ik zou in grote rijkdom kunnen leven
Met vrienden alle uren om mij heen
Van wie ik schoonheid, macht en status leen
De luchtbel knapt, het mooiste duurt maar even
Ik zwelg zo nog wat door in oud chagrijn
Dan teken jij een glimlach op mijn kaken
Terwijl daarbuiten vogels hooglied maken
En psalmen fluitend in de glorie zijn
Ik droom jouw kleine hoofd tegen mijn borst
Geen cent en toch gelukkig als een vorst