Zo was ik eens in Dokkum aan het raven De toren glanste in de ochtendzon Er lag een dooie duif op het beton Ik keek omhoog, daar vielen er nog zeven Zo, dacht ik dus, dat heb ik weer vandaag
Ik lag ooit in het Vondelpark te roken, je weet wel, met veel hasjiesj in zo’n paal, en iedereen was stoned als een garnaal, er waren nog geen ziektes uitgebroken. “Make love, not war” en iedereen was “in”…
ACH GUT, zeiden de dames Groen. Oom Karel is gestorven, in vredige berusting en zijn eigen ledikant. We vroegen ons al jaren af: wie heeft zijn klok georven? Maar hij was nog niet dood. Nu wel, dat staat hier in de krant.
Welaan, zo sprak de dominee, dan gaan we hem begraven. Ik zal een Woordje Spreken tot de schare rond het graf: wie dorstig naar vertroosting zijn zal ik volgaarne laven. Hij pakte zijn geklede jas en borstelde hem af.
Met zonnebrillen en in ’t zwart vertrokken ze naar Zwolle – koud waren ze op weg of ze verdwaalden in de mist. Op de begraafplaats zei het schaap: Nu even keihard hollen! Zo kwamen ze nog net op tijd voor ’t zakken van de kist.
De dominee die elleboogde zich terstond naar voren. Vaarwel, sprak hij geroerd. Gij waart een Kerel van Stavast! Daar leken de aanwezigen nogal van op te horen, vooral een paarsgejurkte heer die klaarstond met een kwast.
Opeens ontstond er trammelant: er was een krans verdwenen! Toen werd het schaap Veronica op heterdaad betrapt met lint waarop te lezen stond: Rust zacht, zuster Helene. Oeps! zei ze. Maar ik had zó lang geen lelies meer gehapt…
Heleen? zeiden de dames Groen. Dat is niet onze oom. Op naar oom Karel! En dan straks een plakje keek met room.