De vorstgrens is weer opgeschoven
en rillend sta ik naast mijn bed.
De gang van deken naar toilet
bezorgt me nou al winterkloven.
Wie ijspret heeft bedacht en sneeuw
vind ik de knoeier van de eeuw,
kijk mij daar nu eens zielig staan:
totdat ik eerst ben uitgerild
kruip ik weer in mijn koudeschild
met zeven lagen kleding aan.