Kijk niet maar mij, zie niet hoe ik verkommer
Ik stink en heb een haveloos gebit
Een luizenbos, een stoppelbaard en spit En daardoor loop ik elke dag weer krommer
Geen auto, slechts een aangevreten brommer
Hoe schamel zijn mijn leven en bezit
Mijn woordenschat: wat ziektes en veel shit
Geen prater dus, meer mensenschuwe grommer
Mijn wens: een kus van haar die ik aanbid
De boekenjuf in 't rijke Bos en Lommer