’t Is donker en het sneeuwt in de woestijn
De herders waken trouw over hun schapen
Ze spieden in het rond en gaan niet slapen
Nu wolven op de stroop naar lamsvlees zijn
Dan breekt de lucht en engelen dalen neer
Ze blazen zich de lippen vol met blaren
Op toeters in een hemelse fanfare
Getoondicht door de allergrootste Heer
Klaar klinkt het juichend uit de engelenschare
~Gods zoon is juist geboren in de stad
Dus herders spoed u nu terstond op pad
Naar Broodhuis*, om het wonder te ervaren~
Nou dát hebben die herders goed geweten
Hun schaapjes werden allen opgevreten