Ik moet bekennen dat ik ben gezwicht
Voor de strijkages van mijn lieve nicht
Zij eist van mij een 5-decembervers
Ja, ja, Sint Nicolaas is reeds in zicht
Het moet beslist iets origineels zijn, hoor
Dat zie ik doodeenvoudig als mijn plicht
Wat zal het worden; rupsband of rondeel
Sonnet, onzijn of deze keer een spicht?
Eens zien wat voor cadeau zij geven wil
Het helpt me vast als ik me daar op richt
Aha, voor Tante Jo een praktisch iets
Een pot vol luxe zalf tegen de jicht
‘Daar kan ik wel wat mee’, zeg ik en schrijf
Een uiterst sierlijk werkje van gewicht
Het kost me heel wat slapeloze nachten
En bovendien een pijnlijk polsgewricht
Wanneer het af is laat ik het haar lezen
Terstond zie ik een felle bliksemschicht
Een blik van desillusie en van huiver
Hetgeen bij mij vanzelf verwarring sticht
‘Dit is.. dit is uhh..’ stamelt zij onthutst
‘Nu niet bepaald een sinterklaasgedicht!’
En ik die mij voor haar had uitgesloofd
Word ook nog eens van rijmerij beticht
‘Op zolder’, zeg ik, ‘ligt er nog een bundel
Vol verzen van Marie Sofie van Trigt
Die kan het vast en zeker beter, hier
Een koplamp voor een extra streepje licht’