1. (a,m) ’t Is Kersemis, ’t is Kersemis
2. (b,v,1) Ik koop kalkoen en ook een blauwbaars
3. (a,m,1) Ik hoop dat het een verse is
4. (b,v,2) Zijn blik heeft wel wat onbetrouwbaars
5. (c,v,2) Ik mik hem gauw in marinade
6. (d,m,3) Want zonder kop vraagt niemand nog:
7. (c,v,3) Was het een goede of een kwade?
8. (d,m,4)
9. (e,m) Pas langzaam drong 't tot me door
10. (f,v,4)
11. (e,m,5)
12. (f,v,5)
13. (g,m/v,allen)
14. (g,m/v,allen)
In r.7 had ik eerst 'met kerst', maar dat lijkt te veel op r.1, vandaar veranderd in 'vandaag'.
Later: oeps, rijkrijm! r.6 en 7 waren eerst:
6. (d,m,3) Want vissen met een valse smoel
7. (c,v,3) Geef ik vandaag zelfs geen genade