Al in het dorp van Overschie
Daar kreeg een vrouw zo één, twee, drie
Een drieling van de ooievaar
Haar man (dat was een kunstenaar)
Die had dat nimmer kunnen dromen
Hij is er nog niet van bekomen
Het is de juffrouw in het trapportaal Het zijn de motten in een oude jas Het is de grijze trui en rode sjaal Het is de droom die zo waanzinnig was
Het is het rijtuigie een dag in maart Het is het hoorngeschal in berg en dal Het is de ansichtkaart met kar en paard Het is het bord spaghetti met een bal
Het is het clubje met de mandolien Het is de vlo die in het circus sprong Het is de bakkersdochter Josefien En al de liedjes die ik voor haar zong