Mijn hoeven zijn dan weliswaar gespleten, maar omdat ik mijn voedsel niet herkauw, mag geen gelovig mens mijn lichaam eten. Daarbij, ik heb te veel in drek gezeten. Zo’n modder wroetend beest, wie eet dat nou?
Dus hoor ik tot de kaste der onreinen. De ark bevat daarvan één paar, niet meer. Het is wel zielig voor de andere zwijnen, die zullen van de aardbodem verdwijnen, maar met mijn zeug ben ik een blije beer.
De reine beesten zijn met zeven paren. Veel runderen en schapen heb je hier. Dat heeft bij nader inzien veel bezwaren: de rammen willen met één ooi slechts paren. en zeven koeien vechten om één stier.
Ik lig hier met de moeder aller zeugen. Ze ligt wellustig bij haar liefste beer. Die onverwachte boottocht zal ons heugen: we houden van elkaar met volle teugen en als het even kan gaan we tekeer.
In onze tweezaamheid drijft niemand wiggen, maar Noach haalt ons dikwijls uit elkaar. Zijn ark is veel te klein voor extra biggen. Dus zegt hij dat wij rustig moeten liggen, maar daar staat onze varkenskop niet naar.
De nieuwe wereld kent nog geen gezinnen behalve ons, de trotse pap en mam. Wij wroeters zijn gereed om te ontginnen. De drooggevallen aarde laat ons binnen. Droog stonden ook de stier, de bok, de ram.