Wie zijn bepalend voor mijn levensloop? Misschien degenen die mijn leven sturen: familie, goede vrienden, naar ik hoop. Wie zijn bepalend voor mijn levensloop? Wie maakt je humanist of xenofoob? Of heb ik mijn karakter van nature? Wie zijn bepalend voor mijn levensloop? Misschien de genen die mijn leven sturen.
Wat betekenen onze namen? Het antwoord op die vraag is vaak te vinden in onze dialecten. Het Limburgs blijkt een rijke informatiebron. In dit geval het Woordenboek Heels - Nederlands van Léon Janssen.
Limburgse woordenschat! Eerste betekenis Trump staat voor kerkklok De kleinste van al
Onlangs aan toegevoegd: Duizelingwekkende Sprekende galmklok Vol heilloos gebral
Ze stap-ten stee-vig door het wit-te land De fer-me jong-ens. En de kan zei ´kloek!´ Ze droe-gen klomp-jes en een war-me broek Zo lie-pen Daan en Dik-kie hand in hand
Het huisje in de sneeuw - het klinkt charmant Ik heb mij echter al die tijd vergist Want W.G. van de Hulst blijkt een racist ´Een witte mantel…´ ziet u het verband?
Ik cancel Van de Hulst en zijn roman Het kan nu echt niet meer, die Kloek Kloeks Kan
Koolrabi, snijbiet, winterpostelein Zijn zaken die niet weg te krijgen zijn Zelfs rijmen op dit spul is een gedoente Ik wil het hele maal vergeten, groente
We gingen naar het circus in Carré. Mijn vader smoesde wat bij het loket, waarna we prompt opzij werden gezet. Wellicht had hij te weinig centen mee?
Een heer, zwaarwegend, maakte zijn entree. Kneep in mijn wangen, lachte, wenkte met zijn hand. Een man in rood livrei met pet kwam aanlopen, zijn pak vol goud lamé.
Hij opende de erelogedeuren: wij waren hier het hooggeëerd publiek. De wangenknijper bleek de directeur en
mijn opa was tot vrijkaartjes in staat.
Uit de orkestbak schalde zijn muziek, de circuspaarden dansten op zijn maat.
Patty was van plan een biografie in sonnetten over haar opa Ben Geijsel te publiceren.
SCHREEF ZELF ZIJN EIGEN TRIJNTJE FOP HET WAS EEN PRIMA VERS GEWORDEN OOK METRISCH WAS HET DIK IN ORDE JE ZAG GEEN MELK- NOCH MODDERSPETTERS ALLEEN HELAAS... DIE KOEIENLETTERS
En zit! En zit! En zit nou alsjeblieft! En lig! En lig! En anders opgetieft! Mijn oude hond was toch een stuk meegaander Maar deze, tja... dat is een Duitse Staander
Een steur creëert een pausportret Hij voelt zich 'Warhol', dolle pret Als hij zich op zijn doeken stort Is dat naast kunst met recht een sport Hij is uniek en geen poseur Een authentieke popartsteur
ik heb tot aan mijn twaalfde jaar geduimd genotzucht die geen duimbreed wilde wijken met duimen draaien kon je niets bereiken nu word ik met uw duimpjes goed gepluimd
mijn versjes zijn van top tot teen gelogen ik heb ze er volledig uitgezogen
Stel dat er nimmer nog een lente komt waar zouden dichters dan wel over schrijven? Thans zijn een aantal onder hen verdomd geneigd om hieromtrent te overdrijven.
Terwijl ik mijnerzijds toch veeleer zweer bij grijze luchten barstensvol met vlokken en fraaie landschappen bij winterweer die zowel jong als oud naar buiten lokken.
Hoe zalig is’t rond deze tijd van ‘t jaar met vrouw en kind en kat bijeen gezeten een schnaps ter hand, knusjes rondom de haard, te weten dat straks hutspot wordt gevreten.
Knork (slachtoffer van illusionist James Randi) – foto: Bubba73 @ Wikimedia Commons, CC by-sa
‘Weet je nog van vroeger?’ zei de Snepel tot de Knork. ‘Mooi waren die tijden, toen ik Lepel was, jij Vork. Ieder in z’n vakje in de keuken in de la, duidelijke taken: ik de soep en jij de sla. Goed, het was niet altijd even prettig met die Messen maar bij het spaghetti-draaien boekten we successen en wat was het dan weer zalig zwemmen in het sop, na tomaat-met-kaas-geklonter knap je daarvan op.’
‘Ja,’ zuchtte de Knork, ‘ik kan er soms nog wel van dromen. Ach, was toen maar niet die enge magiër gekomen, die Yodocus York, om hier een voorstelling te geven. Eerst heeft hij de tafel in de rondte laten zweven, toen behekste hij ons twee, verwrong ons, vliegensvlug – krommerds zijn we nu, malloten. Wie buigt ons terug? Waar zou hij gebleven zijn, Yodocus York, die hork? Niemand wil toch eten met een Snepel of een Knork?’
Clotho heeft haar draad gesponnen van je moeder's navelstreng In de grote boze wereld, ook al ben je klaar, best eng Jij doet dan je ogen open, ziet het eerste levenslicht Achter je nog vaag de haven, die verdwijnt uit het gezicht
Lachésis had reeds gemeten, wist hoe lang jouw draad zou zijn Welke bochten, welke kronkels, welke blijdschap welke pijn Langs het pad gelegen waren, door het lot voor jou bereid Nu eens blijdschap, dan verdriet, geloof, hoop, liefde op zijn tijd
Atropos was het tenslotte, die jouw draad dan heel kordaat En voor altijd door zou knippen, waarna jij niet meer bestaat
Wie door nagelaten oeuvre, als hij zelf is heengegaan Anderen nog blijft beroeren, heeft het beregoed geDaan