Zoals een oude eik, door slagregens en gure
herfststormen ruw gegeseld en meedogenloos
beroofd van zijn dor loof, het zwaar krijgt te verduren -
zijn stramme stam buigt door, zijn wortels breken, broos;
hij steunt en kreunt gekweld, zijn kale takken schuren
langs zijn bemoste bast - zo bleef hij nog een poos
manhaftig zich verweren, de held, die van nature
een fiere dood boven een veile vlucht verkoos.
Mijn hemel, ik houd op, want dit duurt zo nog ureb -
een kolfje naar de hand van Biderdijk of Kloos!
Alexandrijnen hebben weliswaar allure,
maar lopen bij mij mank, of uit de maat, altoos.
Die versvoeten bijvijlen : voor een pedicure
zou het een godmijn zijn, maar ik blijf brodeloos.