We zijn verhuisd, en dat betekent nieuwe buren
De nieuwe buurman kwam vanmiddag even gluren
De goede man heeft een afschuwelijk accent
Maar toch, zei ook mijn man, een vrindelijke vent

Hij is een landgenoot, daar heb je ’t mee gehad
Hij heeft beslist een uiterst krappe woordenschat
Dat ik hem slecht versta, dat schijnt hem echt te spijten
Maar ja, geen zinnig mens die mij dat kan verwijten

Ik heb de brave borst omstandig uitgelegd
Dat het milieuverschil hem dwars zit, zogezegd
Aan zijn gezicht te zien kon hem dat niet veel schelen
Dat stemde mij weer blij, dat wil ik niet verhelen

Ik heb de goede man meteen maar laten weten
Dat ik heel veel gewerkt heb met analfabeten
Trek je er niets van aan, zei ik, het komt wel goed
Jawel, ik leer je Nederlands zoals het moet.

Kep nieuwe bure, nette mense, maar afijn
Ze spreke nietut zelfde Nederlans as mijn
Offut nou buitelanders zijn dakkénkniesegge
Dasseme nieverstaan dakkénanmijnnielegge

Ze zijnnie bruin of zo, maar blank as ik en jou
Hij is een sjentelmen, zij ook hoor, die mefrou
Dattik met hun nie prate ken blijf amme frete
Waar leg dat nou toch an, dawwou ik wellus wete

Ik vroegut dus an haar en ze was serieus
Ze zei het leg an de veschillende miljeus
Ik zei vedorie meid, wat finnik dat nou naar
Maar wat je zeg over miljeus, ja, dat is waar

Trek je der niks van an, het komp wel goed hoor meid
Ik maak met niemand en met niks geen onderscheid
Kommaar bij mijn, mijn achterdeur is nooit op slot
Leer je van mijnnut Nederlans zoassut mot.

 

 





 

De held van Labbertong VII

Agatha was gewoonweg op hem toegesprongen
Al leek zij vrij onwetend en behoorlijk groen
Toch lagen zij in korte tijd verwoed te tongen
Zou het zijn charme zijn geweest of toch zijn poen?

Ach nee, het waren vast en zeker Remko’s ogen
Twee hemelsblauwe meren, die zij had gespot
Waardoor zij zo onstuimig werd, zo opgetogen
En zich gewillig overgaf aan het genot

Niet lang daarna verloor de kloostermaagd haar eer
En sloeg zij heel devoot haar beide ogen neer
‘O Remko, lieveling, al ben je nog zo’n grote,

Ik heb er over nagedacht maar ik zeg stop
Ik geef het kloosterleven absoluut niet op
Laten we teruggaan naar ons beider groepsgenoten’


wordt vervolgd

ach laat mij rusten mandarijn
de oude waterstromen zijn verlegd
de mantels zijn tot op de draad versleten
papaverzaad in oostenwind verwaaid

de aardkorst heeft nog eenmaal ongevraagd
haar zwaar behaarde ruggengraat gekromd
het stormde kort en daarna was
geen enkele hond in Guanxi nog in leven

de ploegers wacht een zwaarder werk
bestrijden van een nieuwe rattenplaag
waar eens uw kind haar feestmaal had

niet slechts de paarden stierven hier
ook twintig volken werden door de beul geknecht
de nieuwe wilgen schieten krachtig op
 

Je ziet ze elke dag wel ergens struinen,
de korthaar, cyperse of Blauwe Rus.
Ze zoeken goudvis, veldmuis, heggemus
in vijvers, duinen, parken, weiden, tuinen.

Men noemt ze echt niet zomaar kattekoppen.
Op schoot doen ze zich voor als snoezelbol,
hard spinnend. Kroelend blijkt de maat plots vol
en komen nagelpriemen op de proppen.

De hele clan is happig op de nacht.
Hun troostvacht fris gelikt van staart tot klauw
gaan ze op jacht voor eigen nageslacht.
Slechts geur telt: alle katjes zijn ’s nachts grauw.

De dag erna zie je ze telkens gapen.
Doen ze dat niet, dan hebben ze geslapen –

 

 

 


Moederharten, moederarmen
moedermagen, moederdarmen
moedertanden, moederhanden
moederlijke ingewanden

Moederogen, moederoren
die elk kinderwoordje horen
moederneuzen, moederwangen
die een kinderkus verlangen

Ik zou weleens weten willen
waar die kuiten, knieën, billen
van die moeders in verschillen
van het doorsnee arsenaal

dat wij zonder veel kabaal
door het barre leven dragen.
Verder zou ik willen vragen:
kan het zonder moederdagen?

I
Voor Roodkapje

Je moeder is een manke toverkol
Je vader een mismaakt kozakkenpaard
Je oma is ook niet echt fijnbesnaard
Dat beest waarmee je aanklooit is hondsdol

Je rode mantel schijnt ontzettend door
Je huppelt door de bossen als een snol
En in die lievemeisjesdubbelrol
Schenk jij je lijf aan elke carnivoor

Zo breng je heel het sprookjesbos op hol
En tussen alle ranzigheden door
Spendeer je je verdiensten bij de waard

O, werd jij toch maar spoedig doodverklaard
Dan kwam de boel hier eindelijk tot rust
En werd ik weer eens door een prins gekust

Sneeuwwitje

II
Voor Sneeuwwitje

Zeg luister trut, je ligt maar in je kist
Koud en passief: geen hond merkt het verschil
Het is niet gek dat je niet wordt gemist
Rigide doos, je weet niet wat je wil

De mannen hier willen een echte griet
Geen wijf dat mekkert over standsverschil
Ik zal je zeggen, schat (bezeer je niet):
Ook sprookjesprinsen moeten soms van bil

Met jou het bed in duiken is een straf
Daarom vluchtten die dwergen naar hun mijn
Ze werden blijkbaar liever zwart dan wit

O, Koninklijk blok ijs, ik zeg je dit:
Je mag dan wel de allerschoonste zijn
Ik schop mijn boze wolf er nog van af


 

 

Gesprek tussen Mr. Drs. L.C. Brinkman en Drs. P ter opening van Bulkboek’s dag van de Literatuur  Den Haag, 1 maart 1989 (tekst van Drs. P)

B  Wie schrijft, die blijft
P  Wie leest, die is geweest
B  Geweest? Hoezo geweest? Wat wil dat zeggen?
    Voor mij klinkt dat bijzonder negatief
P  Als ik het dan even uit mag leggen
    Verlos ik u wel van dat ongerief
    Gesteld, dat men lectuur in handen heeft –
    Bijvoorbeeld een roman of een gedicht---
    Wel, wat gebeurt er dan?
B                                         dat men beleeft
     Wat die lectuur te melden heeft, allicht
P   Dat heeft u zeer scherpzinnig opgemerkt
     Het blijkt dat u zich ophoudt met cultuur
B  Jawel, maar daartoe blijft het niet beperkt
     De volksgezondheid geeft me rust noch duur
     En verder nog…
P                            Kortom, u heeft het druk
     Maar nu terzake weer. De mens die leest 
     Kan dan en later spreken van geluk
     Die is in zijn lectuur op reis geweest
     En kent een wereld die een ander mist
     Ik kan het ook nog anders formuleren
     Die is als ’t ware geestelijk toerist
     En heeft iets voor, dat mag men wel beweren
     Die is geweest waar velen nimmer komen
     Vandaar: wie leest…
B                                    Ja goed, gesnapt, accoord
     Maar waarom niet een ander rijm genomen? 
     Bijvoorbeeld geest, een indrukwekkend woord 
     Wie leest, verrijkt de geest, hoe lijkt u dat?
P   Hier horen wij nu eens een spreker die…
B   Wie leest die is geen beest, ik noem maar wat
P   Talent heeft, en gevoel voor poëzie
B   Wie leest, is onbevreesd zou ook wel kunnen 
     Wie leest, geniet het meest is lang niet gek
P   Ik zou u graag een uurtje spreektijd gunnen
     Maar drie minuten staan voor dit gesprek
B   Men leest ook in Uitgeest en Avereest
     Waardoor men van zwaarmoedigheid geneest
P   Er eindigt veel, dat geef ik toe op –eest
B   En wie een studie niet voltooit, die sjeest
P   Nu is er welgenoeg geznuwpeesd
B   Dus hier begint het literaire feest


 

De held van Labbertong VI

Remko Koplamp

Die dag werd onze held weer ijlings klaargestoomd
Om zich te laten zien op het gewijde gras
Voor de finale (één waar menigeen van droomt)
Een klein probleempje nog, de darmen gaven gas

Echt waar, het rook als verse Labbertongse mest
En alle spelers werden helemaal gestoord
Dus hield men Koplamp afgezonderd van de rest
Zo werd de grootste gifwolk in de kiem gesmoord

Nadat de lucht ten langen leste was geklaard
(Heel lichtjes rook je nog een penetrant aroma,
En nee, er was goddank geen sprake van een stoma)
Ontsnapte er dit keer een wind van frisse aard

Tijdens de rust zag Remko de novice Aagt
En viel hij als een blok voor deze kloostermaagd

(wordt vervolgd)

De klachten van een zwaar verzuurde maag,
Wat hersentjes die lusteloos verweken,
Een ingewikkeld drankhoofd met de vraag
Of er misschien wat glas is blijven steken
En adem waar je schimmels op kunt kweken.

Ik weet niet wat het is hoor, deze keer
Maar als ik hierop druk dan doet het zeer:
Een darmkoliek, een steenpuist of een zweer?

Een zwerm van ongemakken en gebreken
Komt klagend op het spreekuur neergestreken.
De huisarts krijgt bij aanblik van die plaag
Van ingebeelde zieken en half bleken
Behoefte aan een moker en een zaag

De dood is hem vandaag weer veel te traag.

Kweek, zevenblad en woekerkruid
- Mijn tuin te krap voor hun bestaan -
Zijn op het oorlogspad gegaan.
Het buurvolk harkt en wiedt en spuit.
 
Ze lachen al die zwoegers uit.
Ze huppelen door die nette laan
Waar mensen met een vette baan
Tevreden wonen op een kluit.
 
Ze springen rond door buurmans hof.
Joechei, joechei, ’t is in de mei!
Geharkte aarde, dát wil groeien.
 
De buren, in hun oudste klof
Hebben geen dag meer onkruidvrij
Terwijl die plantjes heerlijk stoeien.
  
 
De held van Labbertong V

Remko Koplamp

Oranje was een echte kampioenenploeg
Op doel stond uiteraard de lange Geert van Gaelen
En achterin de reeds op jonge leeftijd kale
Bert Bierenbroodspot naast de slimme Karel Kloeg

In de defensie stonden tevens Kees van Kan
Johannes Jongeneel en Peter Paul Poepon
Centraal stond Alfons Achterberg naast het kanon
Gert-Jan van Gobbel en de kleine Pinkelman

De aanval werd gevormd door het vermaarde koppel
Martinus Markenburg en Otto van den Opkamp
En in een vrije rol voorlopig Remko Koplamp
(Als coach van het geheel fungeerde Rinus Knoppel)

Maar wat een pech, juist voor een wedstrijd om een plak
Werd “Rem” geplaagd door een poliepenongemak


De drollenvanger heb ik nog gedragen
Ik heb ze dus, als jongeman, gekend
Het was nu eenmaal mode in die dagen
Nou, mode, ach men was niet veel gewend

Men zag ze wel als mensen gingen jagen
Ze droegen ze wat graag en consequent
U had het alle jagers mogen vragen
Zij waren met die pantalon content

De drollenvanger kwam ik toch weer tegen
Gedragen door wat lui, sportief van geest
Ik telde er algauw een stuk of tien

Hoewel als kledingstuk nogal belegen
Is het geval terug van weggeweest
Ik heb ze op de golfbaan weer gezien





Vandaag is het de Dag van de Lach, een gelegenheid die Inge Boulonois aangreep om een pictokwatrijn te maken van  dichters van Het Vrije vers.
Virusvrij te downloaden en geschikt om op A4 af te drukken voor wie uitgekeken is op de poster boven het bed van de Olympische zwemkampioen Mark Spitz uit 1972.
Even hier klikken: http://members.multiweb.nl/boulhart/hvv/pictokwatrijn.doc

Zenuw- of hartpatiënt?
Spoedt u naar Meulemans.
Maar let goed op en blijf
Wel ambulant.
 
Dagelijks vindt u mij
Onderbewusteloos
Op zijn behandelbank
Of op het strand.



  

Rhenen en Veenendaal.
Bandeloos volksvermaak:
Plebs vindt het prachtig en
Trix is tevree.

Maar met mijn nuchtere
Republikeinenhart
Zie ik nu uit
Naar haar afscheidsdiner.

 

Ze is niet jarig, maar ze viert hem blij

De dertigste april! Toch is gebleken

Dat Beatrix dat heel goed heeft bekeken

Want ik heb nu op mijn verjaardag vrij 

        Nooit vroeg ze me per telefoon te spreken

Of stuurde ze een mooi cadeau naar mij

Zelfs een verjaardagskaart was er niet bij

Maar toch kan zij bij mij een potje breken

        Want rond die dag toont zij haar majesteit

Als zij haar beste burgers allerwegen

Met fraaie decoraties onderscheidt

       Was dat in vroeger tijd een lintjesregen

Nu voert zij daarin restrictief beleid:

Terecht heb ik zo'n lintje niet gekregen!

 

 

Dat wordt genieten zeg!
Ik heb er zin an, hoor!
Ik ga nog eventjes
Stevig van bil

En in haar huidige
Mortaliteitstoestand
Doet dat sekreet
Nu eens wél wat ik wil

De Held van Labbertong IV

Remko Koplamp

 

Ondanks zijn plek tussen de artistiekelingen
Van Labbertong liep Remko weer in het gareel
Hetgeen te danken was aan financieel gestreel
Vanuit de plaatselijke zakelijke kringen

‘Een eerste plaats is weliswaar nog niet reëel’
Meldde de sportrubriek in de lokale krant
‘Het uitzicht echter op promotie is riant,
Support dus onze jongens in het blauw en geel’

‘En hoeveel centjes hebben jullie nu in kas?’
Gekscheerde “Rem”, ‘hoe gaat het nu met jullie lening?’
Er kwam geen antwoord, wel een brief waarin hij las:

‘Als één van de talenten van uw generatie
Hierbij een invitatiebrief, op instigatie
Van de Oranje-scout, voor een selektietraining’

(wordt vervolgd)

Ik ben vandaag uw conducteur
Excuus voor het gestoot
Gebonk, gehobbel en gescheur
Het spoor verkeert in nood
Ik ben dan wel geen ingenieur
Het spoor gaat mij wel aan
De kwaliteit stelt me teleur
Wat is dit toch voor baan?

Ik plofte bijna door de deur
Op Nick en Simons schoot
Mijn knie heeft nu een vreemde kleur
Iets tussen blauw en rood
Dat past wel in 't interieur
Maar ik kan amper staan
Mijn werkplek kost me mijn humeur
Wat is dit toch voor baan?

Misschien vindt u wel dat ik zeur
Maak ik het veel te groot
Hebt u geen zin in mijn getreur
Maar ik verdien mijn brood
Dit is hoe ik mijn centen beur
Het lachen is me wel vergaan
Ik word nog liever buschauffeur
Wat is dit toch voor baan?

Mijn klaagzang eindigt in mineur
Dat kunt u gadeslaan:
Dit wordt nog eens mijn dood
Wat is dit toch voor baan!

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Het lied van een garnaal

spijkers

Het staat gedrukt in klei en Bijbelboeken
Gij zult uw spijkers bij laag water zoeken
Maar timmerlieden klaagden steen en been
Want Noachs ark viel telkens weer uiteen
 
Nu wordt de duimschroef stevig aangedraaid
Er is geen mens die nog naar spijkers graait
Niet tussen eb en vloed of in een kwel
Als Jezus van ‘t kruis valt, dán nog wel
 
Ik zing voor u nu dit verdichte lied
De uitleg van de verzen boeit mij niet
Ik vind het boud, dat mag u best wel weten
Dat ongerijmd gebeuzel van estheten
 
Ik ben een zeegarnaal in niemandsland
En wat me pakt is puur een kinderhand