Kep nieuwe bure, nette mense, maar afijn
Ze spreke nietut zelfde Nederlans as mijn
Offut nou buitelanders zijn dakkénkniesegge
Dasseme nieverstaan dakkénanmijnnielegge
Ze zijnnie bruin of zo, maar blank as ik en jou
Hij is een sjentelmen, zij ook hoor, die mefrou
Dattik met hun nie prate ken blijf amme frete
Waar leg dat nou toch an, dawwou ik wellus wete
Ik vroegut dus an haar en ze was serieus
Ze zei het leg an de veschillende miljeus
Ik zei vedorie meid, wat finnik dat nou naar
Maar wat je zeg over miljeus, ja, dat is waar
Trek je der niks van an, het komp wel goed hoor meid
Ik maak met niemand en met niks geen onderscheid
Kommaar bij mijn, mijn achterdeur is nooit op slot
Leer je van mijnnut Nederlans zoassut mot.
De held van Labbertong VII
Agatha was gewoonweg op hem toegesprongen
Al leek zij vrij onwetend en behoorlijk groen
Toch lagen zij in korte tijd verwoed te tongen
Zou het zijn charme zijn geweest of toch zijn poen?
Ach nee, het waren vast en zeker Remko’s ogen
Twee hemelsblauwe meren, die zij had gespot
Waardoor zij zo onstuimig werd, zo opgetogen
En zich gewillig overgaf aan het genot
Niet lang daarna verloor de kloostermaagd haar eer
En sloeg zij heel devoot haar beide ogen neer
‘O Remko, lieveling, al ben je nog zo’n grote,
Ik heb er over nagedacht maar ik zeg stop
Ik geef het kloosterleven absoluut niet op
Laten we teruggaan naar ons beider groepsgenoten’
wordt vervolgd
Je ziet ze elke dag wel ergens struinen,
de korthaar, cyperse of Blauwe Rus.
Ze zoeken goudvis, veldmuis, heggemus
in vijvers, duinen, parken, weiden, tuinen.
Men noemt ze echt niet zomaar kattekoppen.
Op schoot doen ze zich voor als snoezelbol,
hard spinnend. Kroelend blijkt de maat plots vol
en komen nagelpriemen op de proppen.
De hele clan is happig op de nacht.
Hun troostvacht fris gelikt van staart tot klauw
gaan ze op jacht voor eigen nageslacht.
Slechts geur telt: alle katjes zijn ’s nachts grauw.
De dag erna zie je ze telkens gapen.
Doen ze dat niet, dan hebben ze geslapen –
I
Voor Roodkapje
Je moeder is een manke toverkol
Je vader een mismaakt kozakkenpaard
Je oma is ook niet echt fijnbesnaard
Dat beest waarmee je aanklooit is hondsdol
Je rode mantel schijnt ontzettend door
Je huppelt door de bossen als een snol
En in die lievemeisjesdubbelrol
Schenk jij je lijf aan elke carnivoor
Zo breng je heel het sprookjesbos op hol
En tussen alle ranzigheden door
Spendeer je je verdiensten bij de waard
O, werd jij toch maar spoedig doodverklaard
Dan kwam de boel hier eindelijk tot rust
En werd ik weer eens door een prins gekust
Sneeuwwitje
II
Voor Sneeuwwitje
Zeg luister trut, je ligt maar in je kist
Koud en passief: geen hond merkt het verschil
Het is niet gek dat je niet wordt gemist
Rigide doos, je weet niet wat je wil
De mannen hier willen een echte griet
Geen wijf dat mekkert over standsverschil
Ik zal je zeggen, schat (bezeer je niet):
Ook sprookjesprinsen moeten soms van bil
Met jou het bed in duiken is een straf
Daarom vluchtten die dwergen naar hun mijn
Ze werden blijkbaar liever zwart dan wit
O, Koninklijk blok ijs, ik zeg je dit:
Je mag dan wel de allerschoonste zijn
Ik schop mijn boze wolf er nog van af
Gesprek tussen Mr. Drs. L.C. Brinkman en Drs. P ter opening van Bulkboek’s dag van de Literatuur Den Haag, 1 maart 1989 (tekst van Drs. P)
B Wie schrijft, die blijft
P Wie leest, die is geweest
B Geweest? Hoezo geweest? Wat wil dat zeggen?
Voor mij klinkt dat bijzonder negatief
P Als ik het dan even uit mag leggen
Verlos ik u wel van dat ongerief
Gesteld, dat men lectuur in handen heeft –
Bijvoorbeeld een roman of een gedicht---
Wel, wat gebeurt er dan?
B dat men beleeft
Wat die lectuur te melden heeft, allicht
P Dat heeft u zeer scherpzinnig opgemerkt
Het blijkt dat u zich ophoudt met cultuur
B Jawel, maar daartoe blijft het niet beperkt
De volksgezondheid geeft me rust noch duur
En verder nog…
P Kortom, u heeft het druk
Maar nu terzake weer. De mens die leest
Kan dan en later spreken van geluk
Die is in zijn lectuur op reis geweest
En kent een wereld die een ander mist
Ik kan het ook nog anders formuleren
Die is als ’t ware geestelijk toerist
En heeft iets voor, dat mag men wel beweren
Die is geweest waar velen nimmer komen
Vandaar: wie leest…
B Ja goed, gesnapt, accoord
Maar waarom niet een ander rijm genomen?
Bijvoorbeeld geest, een indrukwekkend woord
Wie leest, verrijkt de geest, hoe lijkt u dat?
P Hier horen wij nu eens een spreker die…
B Wie leest die is geen beest, ik noem maar wat
P Talent heeft, en gevoel voor poëzie
B Wie leest, is onbevreesd zou ook wel kunnen
Wie leest, geniet het meest is lang niet gek
P Ik zou u graag een uurtje spreektijd gunnen
Maar drie minuten staan voor dit gesprek
B Men leest ook in Uitgeest en Avereest
Waardoor men van zwaarmoedigheid geneest
P Er eindigt veel, dat geef ik toe op –eest
B En wie een studie niet voltooit, die sjeest
P Nu is er welgenoeg geznuwpeesd
B Dus hier begint het literaire feest
De klachten van een zwaar verzuurde maag,
Wat hersentjes die lusteloos verweken,
Een ingewikkeld drankhoofd met de vraag
Of er misschien wat glas is blijven steken
En adem waar je schimmels op kunt kweken.
Ik weet niet wat het is hoor, deze keer
Maar als ik hierop druk dan doet het zeer:
Een darmkoliek, een steenpuist of een zweer?
Een zwerm van ongemakken en gebreken
Komt klagend op het spreekuur neergestreken.
De huisarts krijgt bij aanblik van die plaag
Van ingebeelde zieken en half bleken
Behoefte aan een moker en een zaag
De dood is hem vandaag weer veel te traag.
Vandaag is het de Dag van de Lach, een gelegenheid die Inge Boulonois aangreep om een pictokwatrijn te maken van dichters van Het Vrije vers.
Virusvrij te downloaden en geschikt om op A4 af te drukken voor wie uitgekeken is op de poster boven het bed van de Olympische zwemkampioen Mark Spitz uit 1972.
Even hier klikken: http://members.multiweb.nl/boulhart/hvv/pictokwatrijn.doc
Ze is niet jarig, maar ze viert hem blij
De dertigste april! Toch is gebleken
Dat Beatrix dat heel goed heeft bekeken
Want ik heb nu op mijn verjaardag vrij
Nooit vroeg ze me per telefoon te spreken
Of stuurde ze een mooi cadeau naar mij
Zelfs een verjaardagskaart was er niet bij
Maar toch kan zij bij mij een potje breken
Want rond die dag toont zij haar majesteit
Als zij haar beste burgers allerwegen
Met fraaie decoraties onderscheidt
Was dat in vroeger tijd een lintjesregen
Nu voert zij daarin restrictief beleid:
Terecht heb ik zo'n lintje niet gekregen!
De Held van Labbertong IV
Remko Koplamp
Ondanks zijn plek tussen de artistiekelingen
Van Labbertong liep Remko weer in het gareel
Hetgeen te danken was aan financieel gestreel
Vanuit de plaatselijke zakelijke kringen
‘Een eerste plaats is weliswaar nog niet reëel’
Meldde de sportrubriek in de lokale krant
‘Het uitzicht echter op promotie is riant,
Support dus onze jongens in het blauw en geel’
‘En hoeveel centjes hebben jullie nu in kas?’
Gekscheerde “Rem”, ‘hoe gaat het nu met jullie lening?’
Er kwam geen antwoord, wel een brief waarin hij las:
‘Als één van de talenten van uw generatie
Hierbij een invitatiebrief, op instigatie
Van de Oranje-scout, voor een selektietraining’
(wordt vervolgd)
Ik ben vandaag uw conducteur
Excuus voor het gestoot
Gebonk, gehobbel en gescheur
Het spoor verkeert in nood
Ik ben dan wel geen ingenieur
Het spoor gaat mij wel aan
De kwaliteit stelt me teleur
Wat is dit toch voor baan?
Ik plofte bijna door de deur
Op Nick en Simons schoot
Mijn knie heeft nu een vreemde kleur
Iets tussen blauw en rood
Dat past wel in 't interieur
Maar ik kan amper staan
Mijn werkplek kost me mijn humeur
Wat is dit toch voor baan?
Misschien vindt u wel dat ik zeur
Maak ik het veel te groot
Hebt u geen zin in mijn getreur
Maar ik verdien mijn brood
Dit is hoe ik mijn centen beur
Het lachen is me wel vergaan
Ik word nog liever buschauffeur
Wat is dit toch voor baan?
Mijn klaagzang eindigt in mineur
Dat kunt u gadeslaan:
Dit wordt nog eens mijn dood
Wat is dit toch voor baan!