De Rationalisten
Benedict de Spinoza 1632 – 1677
Maar één substantie – God of de natuur –
Kent zeer veel attributen, waar de mens
Slechts uitbreiding en denken kan bestrijken
Natuur of God is Oorzaak zonder grens
Begrip zal altijd naar de einder wijken
En uit het oogpunt van de Eeuwigheid
Bestaan geen kwaad of zondige praktijken
Wij weten niets van Gods totaliteit
En missen inzicht: God blijft steeds obscuur‘
Obscuur?’ sprak God, ‘Ik snap niks van Spinoza:
Wat schrijft die man verduiveld moeilijk proza!’
Schreef de Ethica ordine geometrica demonstrata (ethiek gedemonstreerd in geometrische orde) wat algemeen als een moeilijk boek beschouwd wordt.
Er is slechts één substantie met een oneindig aantal attributen dat we God of de natuur kunnen noemen. De eindige mens kent er maar twee: uitbreiding en denken. Lichaam en geest zijn niet meer dan twee manieren om de werkelijkheid te bekijken. In deze werkelijkheid (oneindig, zijn eigen oorzaak en volmaakt) is geen ruimte voor onafhankelijke causale handelingen van de mens die hier slechts onderdeel van uitmaakt: de mens is zich bewust van zijn handelingen maar niet bewust van de oorzaken. Het enige individuele is het universum als geheel. Het zich hiervan bewust worden is een bevrijding van onwetendheid over de eigen ware aard. Sub specie aeternitis (in het licht van de eeuwigheid) bestaat geen kwaad. Wat kwaad lijkt, lijkt dat daar we inzicht missen om het geheel te zien: dat alles een noodzakelijk deel uitmaakt van de goddelijke werkelijkheid.
Uit: Dat peinst en piekert maar
[youtube]yjifpkZTeG4[/youtube]
Gisteren beloofden we een cadeautje om de Poe-week af te sluiten en dat cadeautje bestaat uit een uniek gratis e-book met parodieën op ‘The Raven’ vanaf vlak na de eerste publicatie tot nu.
Zelfs in de Verenigde Staten bestaat een dergelijk staaltje zinloze verzamelwoede niet, dus verlekker je maar en neem er een voorbeeld aan; laat je aansteken en schrijf die vellen vol.
Hier een voorzetje (maar niet zo lang, want er zijn grenzen aan mijn werklust):
De Kwal
(Met dank aan Edgar Allan Poe)
Op een luie zomeravond, mij aan Roeshoofd hemelt lavend
(Dat rijmt ook niet zo hoogdravend) zat ik loom, relaxed, terneer.
Toen klonk plots een driftig kloppen, dat in plaats van snel te stoppen
Dóórging en mijn hart deed kloppen. Wie ging daar zo wild tekeer?
Welke gek ging daar zo kloppend als een idioot tekeer?
Deed mijn bel het soms niet meer?
Kwaad wierp ik de voordeur open, brullend: “Is het afgelopen?!
Stilte! Is dat goed gesnopen? Anders pak ik mijn geweer!”
Een Getuige van Jehovah, met de smile van Casanova
Stapte binnen: ‘Straks komt Nova met goed nieuws: Brengt God de eer!
Straks brengt Nova voor ons allen dit bericht: Brengt God de eer,
Want de Heer keert spoedig weer!”‘
Pak u weg!” riep ik verbijsterd, maar hij zat als vastgepleisterd
In mijn leunstoel en geteisterd gaf ik hem toen sneer op sneer:“
Zuip je liever in de lorem, want jouw soort bestaat uit schorem
In seculae saeculorum wacht jou dan vast pek en teer;
Brandend pek en brandend zwavel en vast ook nog brandend teer!”
Maar hij riep slechts: “Prijs de Heer!”
"Laat de Heer hier nou maar buiten en trek schielijk aan je kuiten!
Moet ik mij soms lomp gaan uiten? Jouw sinds lang vergane leer
Laakbaar liefdeloos en lodig, is al eeuwen overbodig,
Niemand heeft jouw Boodschap nodig; weg nu, of ik doe je zeer!
Echt, ik heb geen boodschap aan je; je kunt gaan, het spijt me zeer”
Maar hij riep slechts: “Prijs de Heer!”
Met dat slag valt niet te strijden en tot aan het Eind der Tijden
Zijn zij nergens te vermijden in ‘t maatschappelijk verkeer.
Dat zij grondig, zwaar verpesten, met hun bijgeloofsattesten
Zodat mij niets anders restte – afgezien van pijl of speer -
Dan er als een pijl vandoor gaan of vandoor gaan als een speer--
Achter mij klonk: “Prijs de Heer!”
Liever dan dat te verduren draai ik nu maar overuren
En mijn chef, de heer Van Vuren, prijst de arbeidsatmosfeer
Zodat ik nu vulsels vullend (en er af en toe van smullend)
Met paars pakpapier omhullend, chocolade produceer
En plak prijsjes op de plakken die ik vlijtig produceer;
Ja, ik prijs met vlijt De Heer*
*sinds 1896
[youtube]LlgQQgDhH7U[/youtube]
Iemand die het leuk vindt zo’n boek samen te stellen is een man naar mijn hart, al zal hij het meeste wel gejat hebben uit Engelse standaardwerken.
Die liefde voor de Engelse literatuur blijkt ook uit een ander boek dat aan de aandacht van de KB is ontsnapt en ons dichter bij zijn dichterschap brengt: ergens tussen 1920 en 1930 verschijnt in Haarlem Fantastische vertellingen van Edgar Allan Poe, vertaald door M.E. Barentz, met illustraties van Albert Hahn jr.
Dat is tientallen jaren na het verschijnen van ‘De Raaf’ in Een Reiziger in Vroolijkheid.
Maar uit het feit dat alleen die twee pennevruchten tot stand kwamen, buiten zijn meer leerzame werk, moge zijn adoratie voor Poe duidelijk zijn. Ja, goed, die novelle van die dominee vergeten we even, dat was voor het goede doel. Sterker; er is geen enkel ander gedicht van hem bewaard voor zover ik weet en de vraag is: mag je iemand met zo’n gering oeuvre dichter noemen? Is dit genoeg, een stuk of wat coupletten?
Ik zou zeggen van wel; het oeuvre van bijvoorbeeld Hugo Claus is dan wel uitgebreider, maar zal binnen een paar minuten toch wel totaal vergeten zijn, (kun jij ook maar iets van hem citeren?) terwijl dit werk, na de herontdekking en publicatie op Het vrije vers nog eeuwen stand zal houden.
Dus Michel - of Machiel- welkom op de Parnassus!
Nu nog een mooi portret van hem opduikelen.
Dat The Raven een ijzersterke structuur bezit, die in belangrijke mate bijdraagt aan het voortdurend succes van dit gedicht, is duidelijk.
In zijn Philosophy of Composition zegt Poe zelf: “Natuurlijk maak ik geen aanspraak, noch op originaliteit, noch op het metrum van’The Raven’, maar voegt daar wel aan toe dat niets dat de merkwaardige combinaties van deze strofen benadert, ooit geprobeerd is.
Dat hij geen aanspraak maakt op originaliteit is terecht: de eerste gedrukte versie van ‘The Raven’ verscheen in de Evening Mirror (New York) van 29 januari 1845 en in 1843 schreef Poe voor de New Mirror, een andere krant in New York, die op zaterdag 14 oktober 1843 een gedicht publiceerde van twaalf strofen, van de toen bekende Albert Pike; ‘Isadore’.
Het belangrijkste vormaspect is de herhalende refreinregel, het haalt het niet bij ‘The Raven’, maar het idee is aanwezig en de dichter poogt duidelijk hetzelfde effect te bereiken als Poe in ‘The Raven’, maar met minder vakmanschap. Hier een paar strofen:
Ik zag het aankomen:
Wesley was radeloos
Tijdens de training
Hield hij het niet droog
En dan daarna nog die
Calamiteitentweet:
'Godallemachtig!
Het gras staat te hoog!'
Remko Koplamp
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen
Zoek ik, volkomen opgebrand, mijn dekbed op
Het was weer eens zover: ‘Die Mannschaft’ gaf ons klop!
Ik leg mij lijdzaam neer bij al ons onvermogen
Maar op mijn netvlies brandt nog steeds dat scorebord
Nooit heb ik zóóveel tranen op één dag gestort
Luceus Annaeus Seneca 65 v.Chr.- 4 na Chr.
‘Lotgenoten!
Leef toch eenvoudig en vol deugdzaamheid!
Want dat alleen rechtvaardigt uw bestaan
En meer moet u er ook niet van verwachten
U heeft een gids die wijst u waar te gaan
Er huist een god in ’t diepst van uw gedachten
Die zegt u ook een altruïst te zijn
Ga niet vergeefs verlangen, hopen, smachten
Aanvaard uw lot als echte stoïcijn
Dit alles wou ik even aan u kwijt
Ik word door nog meer zalvigheid bekropen
Maar ben helaas voortijdig leeggelopen’
Had een praktische benadering in zijn prekerige filosofische werken die vol raadgevingen staan. Waar de Epicuristen een hedonistische levensstijl toejuichden, pleitten de stoïcijnen voor eenvoud en deugdzaamheid. Ieder heeft een god in zich die ons leidt over het pad dat het lot heeft voorbeschikt. Caligula wilde hem laten vermoorden, Claudius zond hem in ballingschap en Nero veroordeelde hem tot zelfdoding, waarop hij de aderen in armen benen doorsneed en rustig stierf na een toespraak tot zijn vrouw en het verzamelde publiek.
Uit: Dat peinst en piekert maar, Rijmcanon van de westerse wijsbegeerte, te bestellen bij www.mijnbestseller.nl of in de erkende boekhandel.
[youtube]Q8p-ZRMM1II[/youtube]
Maar genoeg gelachen: wie was die onbekende dichter Michel E. Barentz eigenlijk?
De gegevens in de dnbl (digitale bibliotheek van de nederlandse letteren) roepen niet alleen meer vraagtekens op; ze plaatsen ze ook:
M.E. Barentz
Geboren: ? (19de eeuw)
Overleden: ? (20e eeuw)
Werken van M.E. Barentz
Woordenboek der Engelsche spreektaal (alleen in scans beschikbaar) (1895)
Algemeen Nederlandsch Handelswoordenboek (1916)
De Koninklijke Bibliotheek weet nog ander werk te noemen:
Praktisch boekhouden voor iedereen; in korten tijd door zelfonderricht te leren, 1912
De Engelsche taal: met sleutel, 1909
Barentz’ Woordenboek der Engelsche spreektaal, 1895
Dit riekt niet naar een dichter. Toch brandde in deze boekhouder/taalleraar een literair vuur en dat is geen wonder, want hij verkeerde in literaire, althans semi-literaire kringen.
Zijn eigenlijke naam was Machiel Elias Barentz (Amsterdam 7 juni 1865 - overleden in Den Haag, 13 maart 1946) en hij wordt in 1917 genoemd in het Maandblad van den Journalistenkring als directeur van het Volk. In feite was hij administratief directeur.
In 1929 is hij medeoprichter van een voorloper van De Arbeiderspers. Hij was tweemaal gehuwd. Hoe hij de oorlog doorbracht weet ik niet, maar hij overleefde die en stierf een jaar na de bevrijding. Zijn tweede vrouw, Johanna Rodrigues Pereira, overleefde hem tot 1957. |
|
Dat hij, afgezien van de in de dnbl en KB genoemde werken, al eerder literaire oprispingen had, blijkt uit een stukje in het Nieuws van den Dag van woensdag 31 december 1890 waar we lezen:
“Stadsnieuws.
Bij de firma R. C. Meyer, alhier, verschijnt morgen eene novelle, getiteld: Een Oudejaarsavond, verhaal uit het dagboek van een dorpsgeestelijke, welke de schrijver, de Heer Michel E. Barentz op eigen kosten heeft laten uitgeven en waarvan de geheele opbrengst bestemd is voor de Vereeniging voor Kindervoeding. Ten einde deze opbrengst zoo groot mogelijk te doen zijn en het zijne tot het goede doel bij te dragen heeft de uitgever, eveneens geheel belangloos, besloten het werkje aan de huizen te laten aanbieden.
Voorwaar, het weldoen wordt den menschen gemakkelijk gemaakt. De prijs van het boekje is op slechts 25 cents gesteld.”
Voor wie wil weten hoe het afliep met deze daad van menschlievendheid; in het Nieuws van den Dag van maandag 26 januari 1891 legt de Vereeniging voor Kindervoeding verantwoording af van de ontvangen giften en in de lijst treffen we het volgende aan:“
"16 januari, den Heer Michel E. Barentz netto opbrengst eener novelle ten voordeele onzer Vereeniging uitgegeven f. 193, 15”
Dat is een kapitaal voor die tijd; jongens schei toch uit met die e-books en die bundeltjes die enkel door familie gekocht worden: huis aan huis, dat is de oplossing.
Hoe het ook zei, hieruit blijkt dat er een vuurtje in de heer Barentz brandde dat feller gloeide dan de hartstocht, aan de dag gelegd voor boekhouden en de Engelse taal.
Hoewel die laatste hartstocht ook niet onderschat moet worden, want dat Woordenboek der Engelsche spreektaal is ook een juweeltje, een merkwaardig werk vol slang en volkstaal en zigeuner- en dieventaal.
Ik kan het niet laten even wat te citeren uit dit curieuze werk, (dat bespaart me weer een hoofdstuk in mijn Een reis rond de wereld in 80 versvormen), dat als printing-on-demandbook sinds 2010 weer verkrijgbaar is bij het Amerikaanse Kessinger publishing voor enige tientallen euro’s. Euro’s die je je kunt besparen, want je kunt het gratis downloaden bij dbnl.
Maar dat is voor morgen.
Oranje is nog hoog gehesen
maar twijfel is alom gerezen.
Wij boekenwurmen zijn geprezen,
dit wordt ons niet ontnomen: lezen
en ademloos het blad omslaan –
( Ida Gerhardt: Onvervreemdbaar)
Het is verleidelijk alle vertalingen nu naast elkaar te zetten en met elkaar te vergelijken, maar dat levert een onleesbare lange brei op; ik volsta met een paar voorbeelden van de eerste regels van het tweede couplet, enkel om te laten zien hoe er vergeefs geworsteld is met een onvertaalbare vorm en keer op keer een bittere nederlaag wordt geleden met gewrongen en gekunsteld taalgebruik of het noodgedwongen loslaten van de oorspronkelijke beeldspraak:
“Ah, distinctly I remember, it was in the bleak December
And each seperate dying ember wrought its ghost upon the floor “
Edgar Allan Poe
"Middernacht had juist geslagen, toen mijn oogen scheemrend zagen,
Hoe in 't vlammend vuur met vlagen, schimmen dwarlden heen en weer.”
John F. Malta, 1887Og
Ogen die schemerend zien, jawel. En wat dacht je van schimmen die met vlagen heen en weer dwarlen?
"Ik herinner mij die uren duidelijk; dien December guur en
op het vloerkleed de figuren, stervend in de sintelgloor.”
Gerard den Brabander, 1944
Tja, decemberguren en in een sintelgloor stervende figuren; dat zou ik mij ook duidelijk herinneren.
"Helder staat het in gedachten, 't was een barre winternacht en
elk afzonderlijk stervend gloeihout wierp zijn spookspel op de vloer.”
Bob den Uyl, 1983
Op een zo’n winternachten is zo’n spookspel al erg, laat staan op twee. Geen wonder dat die gloeihouten (waar kun je die kopen?) ze op de grond wierpen.
"De midwinterwinden woeien toen 'k mijn voeten voelde schroeien
Aan de haard die in zijn gloeien enge schijnsels wierp terneer.”
Carel Alphenaar, 1993
Daar sta je dan, met niet alleen ernstig geschroeide voeten (wie gaat er nu ook tegen de haard aan staan- de enige manier waarop je je voeten ergens aan kunt schroeien) maar ook nog terneergeworpen enge schijnsels die overal om je heen liggen.
"Ach, ik heug de kille nacht, die mij die december bracht,
Sintels stierven met een klacht van spookschijn als verweer.”
Berrie de Boer, 2010
Dit blijft al dichter bij de beeldspraak van stervende sintels (niemand gebruikt verder het voor de hand liggende sintels, simpel omdat niet met het rijm uitkomt, behalve onze Gerard met zijn gloor) maar met spookschijn klagen blijft een zwak verweer tegen de dood.
"Het was December en van boven kwam de koude aangestoven:
Ieder kooltje bij het doven wierp zijn spookgestalte neer”
Erik Bindervoer en Robert-Jan Henkes, 2008
De laatsten mogen blij zijn met de vertaling van Thé Lau, anders waren zij het dieptepunt geweest in de reeks. Bij hun komt het allemaal van boven. Je schrikt je rot als die kou zo aan komt stuiven van boven. De tweede regel, eerlijk is eerlijk, blijft het dichtst bij de beeldspraak, al moet de zin daarvoor wel kromgebogen worden (“Dichterlijke vrijheid is gewoonlijk dichterlijk onvermogen”: Drs. P) - al wordt er alweer neergeworpen- maar dat maken ze ruimschoots goed met de volgende regels:
"O, ik snakte naar de morgen! Boekenwijsheid, diep verborgen,
Had mij troost moeten bezorgen – om Leonoor zo efemeer “‘
Boekenwijsheid’ staat qua betekenis wel heel erg ver van ‘over many a quaint and curious volume of forgotten lore’. Minder efemeer zou ik zeggen.
(wordt vervolgd)
[youtube]rckTOjag83w[/youtube]
Maar nu die onbekende vertaling. Van wie is die en waarom is hij nu pas ontdekt ( herontdekt natuurlijk, want het was geen geheim in 1897 en ook niet clandestien uitgegeven)? Wel, de reden dat deze versie ontsnapte aan de aandacht van latere bloemlezers ligt waarschijnlijk aan de titel van de bundel, waarin het gepubliceerd werd in oktober 1897: Een Reiziger in Vroolijkheid, Nieuwe Voordrachten van Willem van Zuijlen, uitgegeven bij Van Holkema & Warendorf, Amsterdam. Een bundel met boert en luim voor bruiloften en partijen is niet bepaald de plaats waar je dit gedicht verwacht en ik zou de gezichten van de olijke bruiloftsgasten wel eens willen zien als iemand ‘De Raaf’ bij die gelegenheid voluit en op gedragen toon declameerde. Ik zou vooral benieuwd zijn hoever hij kwam, voor hem op waarschijnlijk boertige en luimige wijze de mond gesnoerd werd.
Daar staat dus, te midden van olijke stukjes als ‘Een bespottelijk misverstand’, ‘De Sinter-klaas-Vrijer’, ‘Aannemen, meheer!’ en ‘De Gemarineerde Haring’, opeens op pagina 172: