Vanmorgen sloeg een bericht mij uit het lood Waarop mijn oog toevallig was gevallen. Het kwam keihard mijn hersens binnenknallen En bracht me korte tijd in ademnood.
Je weet het: elke dag gaan mensen dood, Ze vallen door zijn zeis bij duizendtallen. Maar toch, als jonge mensen ons ontvallen Dan voelt dat als volslagen idioot.
De zoon van schrijver Adri van der Heijden -Zo stond het in de ochtendkrant gedrukt- Is plotseling uit ’t leven weggerukt.
Zijn ouders zijn gedoemd voortaan te lijden, Het ‘leven in de breedte’ lukt niet meer Want zo’n verlies doet alle dagen zeer.
Maar Frits, wat had je dán van hen verwacht? Natuurlijk werd uit piëteit gezwegen Die stilte namen zij, het hoofd genegen Zwaar overmand door droefenis in acht
Nee hoor, die – meer dan twee minuten! – stilte Was vást een waardig eerbetoon; geen kilte!
Van zelfs het saaiste nieuws kon hij iets maken Als meester van zijn spitse snelsonnet Hij kritiseerde, stak de loftrompet Wist zaken geestig in de kern te raken
In stijl is hij begraven, Driek van Wissen De beelden daarvan mocht het volk wel missen
Er was geen landelijke radio en tv aanwezig bij de begrafenis van oud-Dichter des Vaderlands, Driek van Wissen, op 29 mei in Groningen.
Natuurlijk is er gul en goed gesproken Het fraaie werk waaruit je zo vaak las Je onverwoestbaar mooie vlinderdas Het werd met lof en liefde opgedoken
Natuurlijk zijn er flessen aangebroken En hieven wij op jou een laatste glas En bleef Het Mooiste Meisje Van De Klas En nog meer moois door onze hoofden spoken
Maar ook zijn er sigaren aangestoken Omdat jij daar zo’n liefhebber van was En keken wij, de ogen half geloken Verzonken in gedachten naar de as
Begraven worden, Driek, dat geeft geen pas Jij had vandaag verdorie moeten róken!
Het was alsof, terwijl ik zat te lezen, een poes zich installeerde op mijn schoot om mij weer te verzoenen met de dood, het leven en het wrede opperwezen.
Had ik toen maar die bundel weggelegd dan wist ik of hij écht iets heeft gezegd.
Kom, zei het schaap Veronica, ik ga eens naar de hemel Ik wil nu wel eens weten wat er waar is van die praat Het klinkt mij in de oren als gezever en gezemel Dan ga ik zelf toch even kijken hoe het boven gaat?
Kijk, zei het schaap, de reis moet met een luchtballon wel lukken Een grote rode luchtballon, is dat geen goed idee? Die komt misschien niet hoog genoeg, dat mag de pret niet drukken Het laatste stukje vlieg ik met die schaapjeswolken mee
Dat kan niet, zei de dominee om haar de les te lezen Er is maar één die uitmaakt wie er naar de hemel mag Pas als u in uw leven Hem voldoende heeft geprezen Dan mag u na de dood de hemel in op Zijn gezag
Ach, zei het schaap Veronica, wat kunt u overdrijven Een Heer vindt het gezellig als ik op visite kom Ik hoef toch niet meteen tot in de eeuwigheid te blijven Ik blijf gewoon een uurtje en een uurtje is zo om
Dus ging het schaap Veronica per luchtballon naar boven Wat ben je vroeg Veronica, sprak Petrus aan de poort Ja, sprak het schaap, ik blijf maar kort, dat zal ik u beloven Vooruit, zei Petrus toen, maar dit is niet zoals het hoort!
Veronica trad binnen en ze was meteen tevree Want daar zat Driek bij Annie in een suite aan de thee
Mijn metrum hobbelt als een geitenwagen Mijn taal is net zo leeg als mijn bestaan Mijn beeldspraak is zo krom als een banaan Mijn rijmen zijn te dikwijls nederlagen
Mijn nieuwsgedichten willen maar niet slagen De frappe is slecht, de boodschap komt niet aan Nooit ben ik echt oprecht met iets begaan De toon is vaak een zielig soort van klagen
En ook mijn aanzien zal geen vrouw behagen Qua baardhaardichtheid lijk ik een sopraan Nooit zul je mij in ruitjes gadeslaan Ik durf niet eens een vlinderdas te dragen
Zijn looks, engagement en verstechniek Ik was al blij met één procent van Driek
Je liet ons zien hoe mooi de taal kan zijn Door haar met liefde en respect te zingen Of haar met zachte vakmanshand te dwingen Dat jij er niet meer bent, Driek, doet ons pijn
Als dichter ben je nu weer druk geprezen Je werk wordt echter eeuwig stuk gelezen
Mijn bundel is door Driek ooit gesigneerd De titel luidt: Een loopje met de tijd Het eerste vers lijkt aan hemzelf gewijd Want lees maar wat het slotterzet oreert:
‘Maar als het laatste uur ooit heeft geslagen Dan ziet men zwartomlijnd geschreven staan: Te jong – hij was te jong om heen te gaan.’
Citaat uit het gedicht ‘Leeftijd’. ‘Een loopje met de tijd’, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1993.
De zelfbenoemde poëzie-elite Vond hem als dichter maar van laag allooi Zijn rijmkunst, in haar ogen, was geklooi Waarop zij van haar toren uit kon schieten.
Ik denk niet dat het hem echt kon verdrieten Dat men hem in die toren zag als prooi. Hij deed naar die eliteplek geen gooi En ging er ook het liefst niet op visite.
Hij kon van strakke vormen juist genieten En wilde zijn gedachten in de plooi Van sonnettettes en sonnetten gieten
Ik houd voor hem een welgemeend pleidooi Want hij behoorde tot mijn favorieten. Ik vind zijn verzen ‘Onverwoestbaar mooi’.
Wanneer op deuren duwen staat geschreven Doe ik het tegendeel en trek toch even. Al weet ik dat geen deur dan opengaat, Ik wil mijn onvermogen zelf beleven.
Uit: Onverwoestbaar mooi – 2003
Onverwoestbaar mooi
Hij die zijn laatste regel had geschreven kwam bij de grote poort en trok nog even – best wetend dat ie zelf wel opengaat – die onmacht wou hij tot het laatst beleven.
Wat had ik graag de naam Komrij gelezen In dat verdomde teletekstbericht Of Zwagerman: de lui die Driek misprezen En hem kwalificeerden als ‘te licht’
De leden van het kunstenaargericht Die nooit verzuimen terpentijn te pissen Op elk niet door henzelf gepend gedicht Kortom, figuren die ik niet zou missen
’t Is echter niet aan mij zulks te beslissen Maar aan de Macht die het heelal beheerst In al diens wijsheid nam Hij Driek van Wissen De goeien, immers, gaan altijd het eerst
Drieks tegenstrevers voelen ‘m al aan: Zij hebben nog een lange weg te gaan
Wanneer een lichte dichter is gestorven dan zou je denken: dat is minder zwaar, hij heeft in zoveel mooie taal gezworven, er komt een punt, dan is hij ermee klaar.
En al die grappen die hij heeft verwoord, hoe vaak heeft hij wel niet de spot gedreven met liefde, dood, met een karaktermoord, of zelfs zijn eigen eindsonnet geschreven.
Ook als de ironie het af moet leggen, toch zoekt hij naar een vorm die daarbij past, die weergeeft wat hij daar over kan zeggen al is hij nu dan zelf niet meer vormvast.
Het blijft een lullig puntje aan het leven: de clou is van tevoren al gegeven.
Het was bij hem niet nodig om te gissen Naar wat hij had bedoeld met een gedicht, Je vroeg je ook niet af wat hij wellicht Verstopt had achter woordbetekenissen.
Een metrum, rijm, voor velen hindernissen, Zag hij juist als een doel, een soort van plicht. Met vaste vorm hield hij zijn verzen licht En wist zo onze blik vaak te verfrissen.
De dood, waar iedereen een keer voor zwicht, Die over onze levens kan beslissen, Heeft plotseling zijn blik op hem gericht.
Helaas, we zullen hem nu moeten missen En ook die strik en zijn bebaard gezicht Maar niet de poëzie van Driek van Wissen.