Hij was niet veelbelovend in ’t begin Mijn levensloop Dus volgde ik met lichte tegenzin Mijn levensloop Totdat het beste medicijn Tegen het ooit geboren zijn Uit steeds meer volle glazen in Mijn leven sloop
Het werk van Harry Mulisch dat ik ken Mist ziel en is gekunsteld, te bedacht Mij heeft het weinig leesgenot gebracht Het blijft steriel, ondanks zijn vlotte pen
Waar ik dus absoluut geen heil in zie: Dat men hem rekent tot de Grote Drie
De meeste mensen lijken na te streven wat in hun ogen zo belangrijk lijkt dat al het doodgewone ervoor wijkt: ze worden door ambities voortgedreven.
Maar wat er aan het einde van het leven van echt belang is – als je beter kijkt – is niet wat je uiteindelijk bereikt maar wat je ervoor op hebt willen geven.
Zo’n oproep om te leven in het heden, daar is al veel papier mee vol geluld. Toch ben ik, om een zeer speciale reden, met dit gedicht persoonlijk wél tevreden.
Opnieuw heb ik, met eindeloos geduld, een bladzij voor mijn bundeltje gevuld.
Wanneer ik ooit ten hemel of ter helle genood word en voorgoed de tijd uit raak rest mij goddank nog één postume taak: ik mag de dode weefsels en de cellen
tot nut van ’t algemeen beschikbaar stellen, in al mijn kilo’s netto aan de haak ligt meer genot voor de consumptie braak dan zelfs de haute cuisine u kan voorspellen.
Dus laat mijn lever in wat whisky wellen of smoor de tong, voorheen wat scherp van spraak en laat die door de exclusieve smaak van licht gebakken niertjes vergezellen.
Het schraal restant van knoken en van vellen doet het verrassend goed in frikadellen.
Ik vind mijn tante ronduit zo’n gevaar Dat ik het mens van lieverlee vervloek Want zij verwaarloost mijn belang in haar
Als ik haar straks vol valse hoop bezoek Leg ik bananeschillen op haar pad Of stop een gifspin in haar onderbroek
Ik hou haar kopje onder in het bad En laat haar kletsnat in de vrieskou staan Of maak haar tegelvloer met reuzel glad
Ze drinkt per dag een fles of drie jenever En ziet zo geel als zwom ze in saffraan Ze trekt zich van mijn erfenis niets aan: Toevallig is dat wel haar donorlever
Jolijn stond als een windhaan in het leven Ze brak zich over elke scheet het hoofd, Een zoekster die haar leven lang bleef zweven En niemand haar vertrouwen dorst te geven
Hoe ik me ook voor haar heb uitgesloofd Het jawoord heeft ze dertig jaar vermeden Al waren wij een keer bijkans verloofd Wat haar haast van haar zinnen heeft beroofd
Soms had zij liefst haar polsen doorgesneden Ofschoon ze ook wel honderd jaar werd graag Die kans hoort nu voorgoed tot het verleden Want zij is domweg van de trap gegleden
Begraven of cremeren, is mijn vraag… U hoort het morgen, of misschien vandaag
Frits Criens: 'Wat een toeval dat gedicht van Maarten Beemster. In mijn bundel die komend voorjaar bij de Contrabas verschijnt, staat een sonnet met nagenoeg dezelfde clou. De titel van de bundel wordt hoogstwaarschijnlijk: Zo’n plastuit lijkt mij ideaal. '
Alleen uit leed wordt kunst geboren Dus zit je na de wedstrijd stuk Beheers je dan en onderdruk Die platte impulsieve ‘FUCK!’ De muze laat zich niet graag storen
Alleen uit leed wordt kunst geboren Springt iemand voor een legertruck Of stapt hij depri van een kruk Weet dan - juist drama kan bekoren
Alleen uit leed wordt kunst geboren Ik rijm me dus een ongeluk Om met dit krimpsonnet te scoren
’t Is mooi dat Holland heeft verloren Alleen uit leed wordt kunst geboren
(krimpsonnet nadat Nederland na strafschoppen van Argentinië verloor ; eerste regel is afkomstig uit “Alleen uit leed…” van Annie M.G. Schmidt)