Olumpisch rap van tong
was teute Erica,
haar stem die zwom en zong;
een beetje dom, ach ja.

Al denkt ze nu wellicht:
doe toch die kilo's maar,
met extra veel gewicht
valt drank iets minder zwaar.

 

‘Uw hartstocht dient onmiddellijk geblust’
Die zin spookt nu al jaren door mijn hoofd
‘ik word nog liever door een paard gekust.’

Hoe kan het dat mijn nachtrust wordt geroofd
door u mevrouw die ik nog steeds niet ken?
Ik had u graag en eeuwig trouw beloofd.

Zo’n tegenslag. Iets waar ik nooit aan wen,
ik denk aan u en krijg het weer te kwaad
en hoop dat ik niet te vrijpostig ben:

Ik sta met ring en rozentuil paraat
wanneer u straks weer op de roltrap staat.

Een poes op zoek naar prikkeling
Van zintuigen en zinnen
Ging na een dakenwandeling
Een disco-dancing binnen,

Waar zij op lichte poespasdraf
Zich rechtstreeks naar de toog begaf
En zich daar op een barkruk hees
En gin dronk als een Siamees,

Poeslief sprak zij de barman aan
Als was ze een habitué:
"Mijn beste poesjenel, welaan,
Doe mij maar nog een poescafé."

Dit vond de barman nogal kras
te meer, daar hij, van aard secuur
en volgens wet gedwongen was
te sluiten wegens 't late uur.

"Mevrouw, sprak hij, staat u me toe
Dat om politionele reden
Ik dadelijk de tent toedoe,
Ik vraag u hier vandaan te treden."

Waarop de poes: "Het spijt me zeer:
Zo ik daarin genoegen schep,
Blijf ik hier net zo lang, meneer,
Tot ik een ferme kater heb!"

‘Ik, blond, zwart jack, smacht naar Uw wederkeer’
leek nogal vaag, maar toen ik verder las:
‘tot dan voert mij die roltrap op en neer’

begreep ik dus meteen dat U het was
die zaterdag wat wazig naar me keek
dwars door een bril van duimdik plexiglas.

Nou niet bepaald de schoonheid van de week,
misschien bent U ’t zichzelf nog niet bewust
maar door uw aanblik raakte ik van streek

Uw hartstocht dient onmiddellijk geblust,
ik word nog liever door een paard gekust.

Jij, blonde engel, kwam omlaag, of nee,
een nederdalen was ’t, die zaterdag,
10-12, tien over tien, bij V&D.

Er was een kort gebaar, een oogopslag.
Een woord – het duurde maar een ademtocht –
ging hulpeloos voor mij verloren. Ach!

Nu weet ik wat ik al die jaren zocht,
mijn zon, mijn droomgodin. Hoe efemeer
de kennismaking ook, ik ben verkocht.

Ik, blond, zwart jack, smacht naar Uw wederkeer.
Tot dan voert mij die roltrap op en neer.

Praalwagen, narrenschuit
Lekker weer carnaval
Drie dagen lang ben ik
Dorstig en zot

Droogstoppels noemen mijn
Frivoliteitendrift
Duivels en zondig...
Wat schaam ik me rot!
Daar stappen ze, trots en  gewichtig
met hun borsten en neuzen vooraan,
maar doen wel op straat heel voorzichtig
alsof ze zo stuk kunnen gaan.
Met hen valt bepaald niet te spotten.
Ze dragen, lijkt het, glazen potten
Al wordt dat onhandig gedaan. 

Ze kwamen net brandschoon naar buiten,
ze zijn niet te dun of te dik.
Ze hebben beton in hun kuiten
en een ijzige kou in hun blik.
Men houdt ze voor sprookjesfiguren,
maar hun man schijnt een bank te besturen.
Dus is het niet zeker, vind ik.

Ze lopen op rails als het ware,
dus zorg dat je steeds hen ontwijkt.
En kijk eens hoe stram ze gebaren,
hoe dat op een vlaggenstok lijkt.
Ik kan me geen voorstelling maken
dat iemand hen ooit aan mag raken,
geen mens heeft dat waar ook bereikt.

Je zou kunnen denken, ’s nachts gaan ze
met jas aan en hoed op naar bed.
Daar liggen ze niet, nee, daar staan ze
en ze schamen zich op het toilet.
Men zou kunnen denken, ze schoten
het liefst alle mannen maar dood en
ze knijpen nog in hun skelet.

Het is of ze koninklijk zweven,
maar mij neemt men niet bij de neus:
de dames doen uiterst verheven
en zijn ook van glas, maar niet heus!
Je kunt ze als andere meiden
best doorhebben, slaan en verleiden.
Dan neem je hen pas serieus.

Een vertaling door Driek van Wissen van Ganz besonders feine Damen uit de bundel Lyrische Hausapotheke van Erich Kästner.

 

 

 

Hij dacht dat hij een ringslang zag
Die zocht naar hoger gras
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een houtje-touwtje jas.
'Natuurlijk', sprak hij zwaar verliefd,
'Ik trouw niet in een tas.'

Hij dacht dat hij een knipmes zag
Dat in een rondje zwom
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een slimme clusterbom
'Dat komt goed uit', riep hij kordaat,
'Mijn metrum viel eerst om'

Hij dacht dat hij een topper zag
Die van de planken viel
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een leeglopend ventiel
'Gelukkig is mijn hoofd', zei hij,
'Gevuld met vers acryl.'

Hij dacht dat hij een luchtbel zag
Die langs de sterren vloog
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een zwarte regenboog
'Hoogst curieus', bedacht hij zich
'Mijn dak wil niet omhoog.'

Hij dacht dat hij een cirkel zag
Die vierkant wilde zijn
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een ijzeren gordijn
'Het is te dol', verzuchtte hij
'Doe mij maar een glas wijn'
Ons Nederlanders wordt wel eens verweten
Dat wij alleen bij schaatsen mededingen
Tja, skiën mag je in dit land vergeten
En van de Zaanse Schans kan je niet springen

Maar doe ons nog zo’n wintertje of twee
Dan langlaufen wij om de prijzen mee
Ik ben niet zo’n romantisch tiep
Mijn vrouw zal dat met spijt beamen
Toch gaat mijn liefde voor haar diep
Dus lap ik uit mezelf de ramen

Ik stofzuig en ik doe de vaat
Ik klop de kleden, poets haar schoenen
En als zij op visite gaat
Zal ik de straat nog even boenen

Ik doe dat alles met een lach
Bereid haar weer een liefkensdag

Vanochtend liep ik glorieus te stralen
Mijn brievenbus was tot de nok gevuld
Met rode kaarten voor Quirien van Haelen
Vol lipstick en met vreemde initialen
Maar mijn vriendin was daarmee niet verguld

Dus ik werd afgeblaft en toegebruld
Zij leek van al die fanmail zwaar te balen
Mijn meisje was zo zuur als zure zult
En als ik vroeg: ‘Waarom nu dit tumult?’
Dan zweeg mijn lieveling in alle talen

‘Je bent jaloers,’ heb ik haar toen verweten
‘Dat ík die kaarten krijg is niet mijn schuld’
Maar zij heeft mij toen pissig toegebeten
Dat ik voor háár een kaartje was vergeten

 

Negatief advies!

Eureka? Wat een dom en lelijk plan!
Briljant? Welnee! Daar moet je 'n man voor wezen,
bij hem is immers nooit de vraag gerezen
waaróm een vrouw veel langer leven kan.

Zij zorgt een leven lang voor kind en man,
moet koken, poetsen, wassen, strijken, pezen,
heeft nooit de tijd om eens een krant te lezen
en jíj laat haar nog langer zwoegen dan?

Geef hier dat bier en dit is míjn TV!
Een voetmassage kan mij nu plezieren.
Strijk jíj mijn bloes en jíj zorgt voor de dieren,
straks ga ik uit en mijn vriendin gaat mee.

Die vijf jaar extra moést men ons wel schenken.
Met liefde zullen we de man herdenken.

Hij dacht dat hij een inktvis zag
Die danste in tutu.
Hij keek wat beter en het bleek
Een groene paraplu.
‘Parbleu!’ riep hij. ‘Ik had zojuist
Alwéér een déjà vu.’

Hij dacht dat hij een theemuts zag
Die rondreed op een tank.
Hij keek wat beter en het bleek
De geest van ome Henk.
‘Pak een sigaar en ga!’ riep hij,
‘Voordat ik me bedenk.’

Hij dacht dat hij een eenhoorn zag
Die vocht met een cycloop.
Hij keek wat beter en het bleek
Een pannenkoek met stroop.
‘Dit had ik al verwacht’, zei hij.
‘Ik lees mijn horoscoop.’

Hij dacht dat hij een deurmat zag
Die zong bij een gitaar.
Hij keek wat beter en het bleek
Wat sneeuw van vorig jaar.
‘Als men zijn voeten veegt’, zei hij,
‘Dan heb ik geen bezwaar.’

Advies aan Den Haag

een vrouw leeft vijf jaar langer dan een man
de statistieken hebben dit bewezen
nu is bij deze man het beeld gerezen
dat zij ook vijf jaar langer werken kan

eureka, wat een slim doch eerlijk plan
briljant, jawel, de hemel zij geprezen
dus heren, tweeënzestig, stop met pezen
de vrouw heeft dan nog tijd en het elan

want zij is krachtig, kan nog jaren mee
en hij is op, het lijf begint te plagen
hij is nu eenmaal sneller oud van dagen
dus gun de stakker bier en zijn tv

kom dames, aan de slag en nee... niet klagen
wie sterk is zal de zwaarste lasten dragen
Hij dacht dat hij een fakir zag
Die op zijn schouders stond
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een kilo rode hond
‘Amai!’ riep hij vol afschuw uit
‘Dat lijkt me ongezond!’

Hij dacht dat hij een zeepbel zag
Gedragen door een Turk
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een kleddernatte kurk
‘Een fraai gedachtegoed,’ sprak hij
Het mist nog een augurk’

Hij dacht dat hij een kaaklijn zag
Die in de wolken was
Maar toen hij weer keek was het slechts
De beste van de klas
Hij durfde niet te vragen naar
Het merk van zijn matras

Hij dacht dat hij een ijsbeer zag
Geveld voor dag en dauw
Maar toen hij weer keek was het slechts
Het leven van zijn vrouw
Hij zei ‘Die heeft haar tijd gehad
Ze ruikt naar kabeljauw’

Hij dacht dat hij een zuipschuit zag
In niemandsland gestrand
Maar toen hij weer keek was het slechts
Een teken aan de wand
‘Mag ik een tasje?’ Lachte hij
‘Ik ben hier vaste klant’

Ik had het zwaar met Murphy’s Law te stellen
Want bij de lunch beet ik per ongeluk
Pardoes de kroon van een verstandskies stuk
En dacht nog even Apeldoorn te bellen

Slechts kort daarvoor had ik de pech een kruk
Van het portier in onze koets te slopen
Een smid kreeg in een wip het rijtuig open
Maar schoonma maakte zich ontstellend druk

De bruiloftsnacht is ook niet best verlopen
Omdat mijn man een matig minnaar bleek
Na drie kwartier is hij, geheel van streek
En onverrichterzake, afgedropen

Maar wat voor mijn gemaal voor water geldt
Voel ik voor sperma: elke druppel telt!

 

Natuurlijk, dacht ik, Emily! Allicht!
Maar Johan Friso trok van leer, verbeten
Nu hij door mij de troon wel kon vergeten
Je denkt toch niet aan die jaloerse ‘nicht’

Ik was maar amper in de koets gezeten
Of heel mijn darmenstelsel werd actief
Toch nam de prins mijn winden maar voor lief
Want hij liet mij zijn moeders koolsoep eten

Terwijl de zon zich boven ons verhief
Begon de panty in mijn kruis te scheuren
Van mijn gekrab – de jeuk bleef echter zeuren -
En bracht een kriebelhoest veel ongerief

Ik had het zwaar met Murphy’s Law te stellen
En dacht nog even Apeldoorn te bellen

Gelukkig werd het literblik gevonden
Kon Alex dat maar zeggen van mijn ring!
Snel kocht hij van een bruidsmeisje zo’n ding
Zodat we toch die Gouden Koets in konden

Maar voor het zover was: een marteling!
Wie laat zo’n dure jurk nu vol met spelden?
Mijn monnikskapsier moest het zwaar ontgelden
Toen ik me aan die sleep zowat verhing 

Enfin, men zou ons dan bij ’t volk gaan melden
Net had ik Alex’ kraagje in de plooi
Alsook mijn sleep, mijn glimlach en mijn tooi,
Of daar begon me iemand uit te schelden

Natuurlijk dacht ik: Emily! Allicht,
Je denkt toch niet aan die jaloerse nicht?   
Het zit erop. We zijn z’n volk ontvlucht!
Nu na een week de stress is afgenomen
En ik een beetje tot mezelf kan komen
Denk ik: Waaraan verdiende ik die klucht? 

Nooit leed een bruiloft onder zo’n kwaad omen:
Twee ouders in de illegaliteit!
En dat wat fout kon gaan ging fout. Geheid!
Een rampdag voor m’n jonge-bruidjes-dromen

Het kondigde zich aan, voor het ontbijt,
Toen ik – niet eens gekapt – al mee moest zoeken
Zo leer je dan hoe koninginnen vloeken
want Alex’ moeder was haar haarlak kwijt

Gelukkig werd het literblik gevonden
Zodat we toch die Gouden Koets in konden  
De winterkoude is alweer voorbij;
we kunnen ons wat luchtiger gaan kleden.
De aarde wordt van witte smetten vrij
en ongeschikt voor schaatsen en voor sleden.
Wij zijn wat te veelvuldig uitgegleden,
minister, wijkagent en lichtekooi.
Maar dat behoort nu echt tot het verleden,
nu zijn we heel gelukkig met de dooi.

Aanvankelijk is iedereen nog blij:
zo’n witte kerst stemt heel het land tevreden.
De witte schapen in de dito wei
en met je slee de dijk af naar beneden.
Nee, voor gemopper is er echt geen reden;
het uitzicht is dan ook betoverend mooi.
Al werd dat winterwonderland aanbeden,
toch zijn we heel gelukkig met de dooi.

Ik zet voor u de feiten op een rij.
Een ieder praat van schaatsen langs elf steden.
Helaas is al het ijs bevroren brij
en dient het voor de veiligheid vermeden.
Ook moet het thema strooizout aangesneden:
het houdt de gladheid weg, maar geeft zo’n zooi.
Zo zijn er nog wat ongemakkelijkheden,
dus zijn we heel gelukkig met de dooi.

O Prins, die Koning Winter heeft bestreden,
gij overwinnaar van het ijstoernooi.
Wanneer we nog één sneeuwbal mogen kneden,
dan zijn we heel gelukkig met de dooi.

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

De Fantenkoning



Voorbij het land van Schorseneren
waar enkel maar de wind nog zucht
niet ver van de Slampampermeren
daar leven schepsels van de lucht
en in dat land van melk en honing
daar flierefluit de Fantenkoning

Wat valt er over hem te melden
hij houdt zich in het bos verschanst
en resideert in slaapbolvelden
alwaar hij louter lappen zwanst
en heel de dag de tijd verknoort
al heeft hij nooit van tijd gehoord

In bussels en langs waterkant
met niemendal in het verschiet
nut hij het niets, en dat constant
al pootjebadend in de vliet
de dagen dievend, en de nachten
met niks en noppes te verwachten

Van een ding weet hij wel van wanten
van duimendraaien wordt hij moe
de koning van het Land der Fanten
dus dekt hij zich met lummel toe
zijn muil gaat standje apegaap
voor een verdiende hazenslaap