Geschreven door Erich Kästner vertaald door Driek van Wissen
Daar stappen ze, trots en gewichtig met hun borsten en neuzen vooraan, maar doen wel op straat heel voorzichtig alsof ze zo stuk kunnen gaan. Met hen valt bepaald niet te spotten. Ze dragen, lijkt het, glazen potten Al wordt dat onhandig gedaan.
Ze kwamen net brandschoon naar buiten, ze zijn niet te dun of te dik. Ze hebben beton in hun kuiten en een ijzige kou in hun blik. Men houdt ze voor sprookjesfiguren, maar hun man schijnt een bank te besturen. Dus is het niet zeker, vind ik.
Ze lopen op rails als het ware, dus zorg dat je steeds hen ontwijkt. En kijk eens hoe stram ze gebaren, hoe dat op een vlaggenstok lijkt. Ik kan me geen voorstelling maken dat iemand hen ooit aan mag raken, geen mens heeft dat waar ook bereikt.
Je zou kunnen denken, ’s nachts gaan ze met jas aan en hoed op naar bed. Daar liggen ze niet, nee, daar staan ze en ze schamen zich op het toilet. Men zou kunnen denken, ze schoten het liefst alle mannen maar dood en ze knijpen nog in hun skelet.
Het is of ze koninklijk zweven, maar mij neemt men niet bij de neus: de dames doen uiterst verheven en zijn ook van glas, maar niet heus! Je kunt ze als andere meiden best doorhebben, slaan en verleiden. Dan neem je hen pas serieus.
Een vertaling door Driek van Wissen van Ganz besonders feine Damen uit de bundel Lyrische Hausapotheke van Erich Kästner.
Hij dacht dat hij een ringslang zag Die zocht naar hoger gras Maar toen hij weer keek was het slechts Een houtje-touwtje jas. 'Natuurlijk', sprak hij zwaar verliefd, 'Ik trouw niet in een tas.'
Hij dacht dat hij een knipmes zag Dat in een rondje zwom Maar toen hij weer keek was het slechts Een slimme clusterbom 'Dat komt goed uit', riep hij kordaat, 'Mijn metrum viel eerst om'
Hij dacht dat hij een topper zag Die van de planken viel Maar toen hij weer keek was het slechts Een leeglopend ventiel 'Gelukkig is mijn hoofd', zei hij, 'Gevuld met vers acryl.'
Hij dacht dat hij een luchtbel zag Die langs de sterren vloog Maar toen hij weer keek was het slechts Een zwarte regenboog 'Hoogst curieus', bedacht hij zich 'Mijn dak wil niet omhoog.'
Hij dacht dat hij een cirkel zag Die vierkant wilde zijn Maar toen hij weer keek was het slechts Een ijzeren gordijn 'Het is te dol', verzuchtte hij 'Doe mij maar een glas wijn'
Ons Nederlanders wordt wel eens verweten Dat wij alleen bij schaatsen mededingen Tja, skiën mag je in dit land vergeten En van de Zaanse Schans kan je niet springen
Maar doe ons nog zo’n wintertje of twee Dan langlaufen wij om de prijzen mee
Vanochtend liep ik glorieus te stralen Mijn brievenbus was tot de nok gevuld Met rode kaarten voor Quirien van Haelen Vol lipstick en met vreemde initialen Maar mijn vriendin was daarmee niet verguld
Dus ik werd afgeblaft en toegebruld Zij leek van al die fanmail zwaar te balen Mijn meisje was zo zuur als zure zult En als ik vroeg: ‘Waarom nu dit tumult?’ Dan zweeg mijn lieveling in alle talen
‘Je bent jaloers,’ heb ik haar toen verweten ‘Dat ík die kaarten krijg is niet mijn schuld’ Maar zij heeft mij toen pissig toegebeten Dat ik voor háár een kaartje was vergeten
Eureka? Wat een dom en lelijk plan! Briljant? Welnee! Daar moet je 'n man voor wezen, bij hem is immers nooit de vraag gerezen waaróm een vrouw veel langer leven kan.
Zij zorgt een leven lang voor kind en man, moet koken, poetsen, wassen, strijken, pezen, heeft nooit de tijd om eens een krant te lezen en jíj laat haar nog langer zwoegen dan?
Geef hier dat bier en dit is míjn TV! Een voetmassage kan mij nu plezieren. Strijk jíj mijn bloes en jíj zorgt voor de dieren, straks ga ik uit en mijn vriendin gaat mee.
Die vijf jaar extra moést men ons wel schenken. Met liefde zullen we de man herdenken.
Hij dacht dat hij een inktvis zag Die danste in tutu. Hij keek wat beter en het bleek Een groene paraplu. ‘Parbleu!’ riep hij. ‘Ik had zojuist Alwéér een déjà vu.’
Hij dacht dat hij een theemuts zag Die rondreed op een tank. Hij keek wat beter en het bleek De geest van ome Henk. ‘Pak een sigaar en ga!’ riep hij, ‘Voordat ik me bedenk.’
Hij dacht dat hij een eenhoorn zag Die vocht met een cycloop. Hij keek wat beter en het bleek Een pannenkoek met stroop. ‘Dit had ik al verwacht’, zei hij. ‘Ik lees mijn horoscoop.’
Hij dacht dat hij een deurmat zag Die zong bij een gitaar. Hij keek wat beter en het bleek Wat sneeuw van vorig jaar. ‘Als men zijn voeten veegt’, zei hij, ‘Dan heb ik geen bezwaar.’
een vrouw leeft vijf jaar langer dan een man de statistieken hebben dit bewezen nu is bij deze man het beeld gerezen dat zij ook vijf jaar langer werken kan
eureka, wat een slim doch eerlijk plan briljant, jawel, de hemel zij geprezen dus heren, tweeënzestig, stop met pezen de vrouw heeft dan nog tijd en het elan
want zij is krachtig, kan nog jaren mee en hij is op, het lijf begint te plagen hij is nu eenmaal sneller oud van dagen dus gun de stakker bier en zijn tv
kom dames, aan de slag en nee... niet klagen wie sterk is zal de zwaarste lasten dragen
Hij dacht dat hij een fakir zag Die op zijn schouders stond Maar toen hij weer keek was het slechts Een kilo rode hond ‘Amai!’ riep hij vol afschuw uit ‘Dat lijkt me ongezond!’
Hij dacht dat hij een zeepbel zag Gedragen door een Turk Maar toen hij weer keek was het slechts Een kleddernatte kurk ‘Een fraai gedachtegoed,’ sprak hij Het mist nog een augurk’
Hij dacht dat hij een kaaklijn zag Die in de wolken was Maar toen hij weer keek was het slechts De beste van de klas Hij durfde niet te vragen naar Het merk van zijn matras
Hij dacht dat hij een ijsbeer zag Geveld voor dag en dauw Maar toen hij weer keek was het slechts Het leven van zijn vrouw Hij zei ‘Die heeft haar tijd gehad Ze ruikt naar kabeljauw’
Hij dacht dat hij een zuipschuit zag In niemandsland gestrand Maar toen hij weer keek was het slechts Een teken aan de wand ‘Mag ik een tasje?’ Lachte hij ‘Ik ben hier vaste klant’
Geschreven door Gé van den Bovenkamp, Hendrik Jan Bosman, Frits Criens & Peter van den Tillaart
Ik had het zwaar met Murphy’s Law te stellen Want bij de lunch beet ik per ongeluk Pardoes de kroon van een verstandskies stuk En dacht nog even Apeldoorn te bellen
Slechts kort daarvoor had ik de pech een kruk Van het portier in onze koets te slopen Een smid kreeg in een wip het rijtuig open Maar schoonma maakte zich ontstellend druk
De bruiloftsnacht is ook niet best verlopen Omdat mijn man een matig minnaar bleek Na drie kwartier is hij, geheel van streek En onverrichterzake, afgedropen
Maar wat voor mijn gemaal voor water geldt Voel ik voor sperma: elke druppel telt!
Geschreven door Gé van den Bovenkamp, Hendrik Jan Bosman, Frits Criens & Peter van den Tillaart
Natuurlijk, dacht ik, Emily! Allicht! Maar Johan Friso trok van leer, verbeten Nu hij door mij de troon wel kon vergeten Je denkt toch niet aan die jaloerse ‘nicht’
Ik was maar amper in de koets gezeten Of heel mijn darmenstelsel werd actief Toch nam de prins mijn winden maar voor lief Want hij liet mij zijn moeders koolsoep eten
Terwijl de zon zich boven ons verhief Begon de panty in mijn kruis te scheuren Van mijn gekrab – de jeuk bleef echter zeuren - En bracht een kriebelhoest veel ongerief
Ik had het zwaar met Murphy’s Law te stellen En dacht nog even Apeldoorn te bellen
Geschreven door Gé van den Bovenkamp, Hendrik Jan Bosman, Frits Criens & Peter van den Tillaart
Gelukkig werd het literblik gevonden Kon Alex dat maar zeggen van mijn ring! Snel kocht hij van een bruidsmeisje zo’n ding Zodat we toch die Gouden Koets in konden
Maar voor het zover was: een marteling! Wie laat zo’n dure jurk nu vol met spelden? Mijn monnikskapsier moest het zwaar ontgelden Toen ik me aan die sleep zowat verhing
Enfin, men zou ons dan bij ’t volk gaan melden Net had ik Alex’ kraagje in de plooi Alsook mijn sleep, mijn glimlach en mijn tooi, Of daar begon me iemand uit te schelden
Natuurlijk dacht ik: Emily! Allicht, Je denkt toch niet aan die jaloerse nicht?
Geschreven door Gé van den Bovenkamp, Hendrik Jan Bosman, Frits Criens & Peter van den Tillaart
Het zit erop. We zijn z’n volk ontvlucht! Nu na een week de stress is afgenomen En ik een beetje tot mezelf kan komen Denk ik: Waaraan verdiende ik die klucht?
Nooit leed een bruiloft onder zo’n kwaad omen: Twee ouders in de illegaliteit! En dat wat fout kon gaan ging fout. Geheid! Een rampdag voor m’n jonge-bruidjes-dromen
Het kondigde zich aan, voor het ontbijt, Toen ik – niet eens gekapt – al mee moest zoeken Zo leer je dan hoe koninginnen vloeken want Alex’ moeder was haar haarlak kwijt
Gelukkig werd het literblik gevonden Zodat we toch die Gouden Koets in konden
De winterkoude is alweer voorbij;
we kunnen ons wat luchtiger gaan kleden.
De aarde wordt van witte smetten vrij
en ongeschikt voor schaatsen en voor sleden.
Wij zijn wat te veelvuldig uitgegleden,
minister, wijkagent en lichtekooi.
Maar dat behoort nu echt tot het verleden,
nu zijn we heel gelukkig met de dooi.
Aanvankelijk is iedereen nog blij:
zo’n witte kerst stemt heel het land tevreden.
De witte schapen in de dito wei
en met je slee de dijk af naar beneden.
Nee, voor gemopper is er echt geen reden;
het uitzicht is dan ook betoverend mooi.
Al werd dat winterwonderland aanbeden,
toch zijn we heel gelukkig met de dooi.
Ik zet voor u de feiten op een rij.
Een ieder praat van schaatsen langs elf steden.
Helaas is al het ijs bevroren brij
en dient het voor de veiligheid vermeden.
Ook moet het thema strooizout aangesneden:
het houdt de gladheid weg, maar geeft zo’n zooi.
Zo zijn er nog wat ongemakkelijkheden,
dus zijn we heel gelukkig met de dooi.
O Prins, die Koning Winter heeft bestreden,
gij overwinnaar van het ijstoernooi.
Wanneer we nog één sneeuwbal mogen kneden,
dan zijn we heel gelukkig met de dooi.
Voorbij het land van Schorseneren waar enkel maar de wind nog zucht niet ver van de Slampampermeren daar leven schepsels van de lucht en in dat land van melk en honing daar flierefluit de Fantenkoning
Wat valt er over hem te melden hij houdt zich in het bos verschanst en resideert in slaapbolvelden alwaar hij louter lappen zwanst en heel de dag de tijd verknoort al heeft hij nooit van tijd gehoord
In bussels en langs waterkant met niemendal in het verschiet nut hij het niets, en dat constant al pootjebadend in de vliet de dagen dievend, en de nachten met niks en noppes te verwachten
Van een ding weet hij wel van wanten van duimendraaien wordt hij moe de koning van het Land der Fanten dus dekt hij zich met lummel toe zijn muil gaat standje apegaap voor een verdiende hazenslaap