Ich weiß ja schon; ich bin zu weit gegangen Es tut mir leid Die Sehnsucht war zu stark und das Verlangen Es tut mir leid Jetzt seufze ich im dunklen Knast Ach! Hätt' ich besser aufgepaßt! Ich bin allein mit meinen Bangen Es tut mir leid
Ich liebe sehr die Anna Sacher Torten Und mit viel Schlag Es gibt an Streuselküchel manche Sorten Und mit viel Schlag Ich singe hops und tralala Ich esse Gugelhupf; Hurra! Noch Eins! Man soll ja doch nicht horten! Und mit viel Schlag!
Die Ladenschlußzeit ist schon da? Das ist ein Schlag!
Mein Leben nimmt jetzt eine neue Wende Im Hospital Da draußen wartet mir der Krieg Mit Tatendrang und Sturm und Sieg Es gibt kein ehrenvolles Ende Im Hospital
Die heiße Liesl wil den Toni strikken Die speelt vol Leidenschaft das Flügelhorn Haar boezem zwoegt en smachtend zijn haar blikken Maar ook al blijft ze wulps haar lippen likken Der Toni voelt niet eens een lichte Sporn
Dan drängt die Dirndl zich brutal nach vorn Maar Schicksal wil zich op de Alm niet schikken Want ook al reizt ze Toni met haar Zorn Zijn Liebe gaat naar Bier & Apfelkorn Hij laat die Liesl einfach eiskalt stikken
Maar zij geeft Maarten heus nog niet die Pfeife Want dit was pas deel Eén der Heimatseife
Van 1 tot en met 14 juni is het thema op hetvrijevers.nl 'Jawohl'.
De zoete minnetaal, die haar met hem verbond, herhaalt hij nimmer meer, ze is verleden tijd. Gegomd uit 't manuscript, alsof ze nooit bestond, verankerd in 't geheugen, maar ook dat verslijt.
Vervloekt de ganzenpen, die hij plots niet meer vond, of was zijn nieuwe bode soms de weg weer kwijt? “Hebt gij dan niéts gehoord, uit deez' of gene mond?” vraagt zij met zwakke stem aan Pluis, haar kamermeid.
Die legt vol medelij, het kopje in haar schoot en baasje gooit 't mobieltje ergens in een hoek. Ze werpt zich op het bed en schreit daar zilte tranen,
verbeten wil zij zich een personage wanen dat treurend overlijdt in een historisch boek. Of kreeg ze zelf de keus: ze sabelde hem dood!
Come all you friends and critics, And listen to my song, A word I will say to you, It will not take me long, The people talks about me, They've nothing else to do But to criticise their neighbors, And they have me now in view.
Perhaps they talk for meanness, And perhaps it is in jest, If they leave out their freeness It would suit me now the best, To keep the good old maxim I find it hard to do, That is to do to others As you wish them do to you.
Perhaps you've read the papers Containing my interview; I hope you kind good people Will not believe it true. Some Editors of the papers They thought it would be wise To write a column about me, So they filled it up with lies.
The papers have ridiculed me A year and a half or more. Such slander as the interview I never read before. Some reporters and editors Are versed in telling lies. Others it seems are willing To let industry rise.
The people of good judgment Will read the papers through, And not rely on its truth Without a candid view. My first attempt at literature Is the "Sweet Singer" by name, I wrote that book without a thought Of the future, or of fame.
Dear Friends, I write for money, With a kind heart and hand, I wish to make no Enemies Throughout my native land. Kind friends, now I close my rhyme, And lay my pen aside, Between me and my critics I leave you to decide.
De wereld is een tranendal Het spijt me, maar dat wist ik al! De wereld is een doodsvallei En dat is ook niet nieuw voor mij! De wereld is een schouwtoneel Is ook niet bijster origineel! De wereld is een suikerbiet Zo? Kijk, dat wist ik dus nog niet!
Lieflijke lentelach: Jannie van Spoeltumaar Als ik haar zie Zingt in mij een chanson Maar dat gevoel gaat door Mondhygiënische Actie verdwijnen Als sneeuw voor de zon
ik was er al die maanden niet geweest te druk, geen zin, besognes op het werk maar nu dacht ik, ik ga eens naar de kerk soms krijgt een oude man spontaan de geest
nog altijd schuilt in mij het wilde beest de zondaar, de verloren zoon, de vlerk jawel, het viertal lijkt wat minder sterk en met de jaren werd het wat bedeesd
de hoogmis liet een mooi gevoel ontspruiten alsof ik uit het graf was opgestaan m’n vrouw was blij dat zij was meegegaan ik zag haar biddend beide ogen sluiten
ik hief uit dank de fraaiste psalmen aan pas na het zingen, ging ik weer naar buiten