Zodra ik dichten ga moet ik wel rijmen
mijn woorden zijn als rozen in een perk
het duidelijk gevolg van tuinmanswerk
het ‘heim’ gevangen in een kring geheimen
die als een buxushaagje strakgesnoeid
het kader vormen van wat ik wil tonen
een schilderij in vaste tekstpatronen
waarmee ik mij vrijwillig heb geboeid
het kan een zachte zucht zijn om te delen
een glimp van een gedachte over zon
een tafereel vol zinnen om te strelen
dat ik niet anders doen zou als ik kon
omdat die milde dwang nooit gaat vervelen
al snap ik ook geen hout van het jargon