Hij zag destijds het stelen van een brood
Als daad die toegestaan was voor de armen.
Hij had met wie het minder had erbarmen
En wilde hem verlossen uit zijn nood.

Ook voor wie aids had was zijn hart heel groot
En Rome 's standpunt wou hij niet omarmen.
Hij was een mens aan wie men zich kon warmen
En die slechts koud kon worden door de dood.

Maar ja, dat is nu eenmaal hoe het gaat,
Want zelfs een oude bisschop krijgt zijn kwalen.
Hij schikte zich. Hij wist dat god bestaat
En hem ooit op een goede dag zou halen.

Hij was modern en niet voor 't celibaat
Maar zal daarvoor bij god geen tol betalen. 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Mijn ceder (Utrechts sonnet 5)



Met dank aan Han G. Hoekstra 


Ik heb een ceder in mijn tuin geplant
En hem flink coniferenmest gegeven
Geen zuchtje wind bespeur ik op het land
Toch zie ik naalden heel unheimisch beven

Geen zuchtje wind bespeur ik op het land
In bomen planten ben ik zeer bedreven
Wat is hij blauw, is hij misschien van stand?
De soort staat als verdraagzaam aangeschreven

Wat is hij blauw, is hij misschien van stand?
Voelt hij zich voor mijn tuin te zeer verheven?
Geen zuchtje wind bespeur ik op het land
Toch zie ik naalden heel unheimisch beven

Ik zeg het hier maar helemaal vrijuit:
Naar mijn idee belazert hij de kluit –