Voor mij geen rederijkgeknutsel
gekunsteld wrochtwerk krijgt geen kans
ik huiver van dit vormgefrutsel
van onmacht vaak een resonans
ik waag me niet aan hol gehutsel
want goede Hans behoeft geen krans
Voor Isis
Dat laat me nou blauwblauw, denk ik dan dom:
die echte ‘mannenmannen' die alom
bij wilde volken, zoals de Maumau
(erg duur, dus vaak samsam wat ik je brom)
en midlife dol geworden (Frans: gaga!)
drukdruk op jacht gaan. Steeds met veel aplomb.
Weg willen ze, hun kerker uit! Er is
geen vrouw (Lulu, Deedee) die snapt waarom
noch goena-goena, noch de slinkse beet
van de tseetsee (testes! wervelkolom!)
ze angst aanjaagt. Mij noemt men ‘nono' want
als niet-genegene roer ík mijn trom!
Geen Berber krijgt mij mee naar de woestijn,
een zelf geschoten struistrui vind ík stom!
Renderende Groot-Wild-jacht met dumdum?
‘Gedenk de dodo!' klinkt mijn boze grom.
Ziet u het voor u? Tenten? De bush-bush?
Gé van den Bovenkamp? Tuttut! Komkom!
(Gé van den Bovenkamp, uit De tweede ronde)