Ik was haar schat, zij was mijn bruid,
De toekomst zag er romig uit.
Maar toen ik voor het altaar stond
Was ik alleen: zij dween, zij zwond.
Eens vormden wij een trouw gespan,
Ik was haar vrouw en zij mijn man,
Maar niets is nog zoals voorheen
Want driewerf ach! Zij zwond, zij dween
Zij was mijn afgod, mijn idool
- Hoewel een ietsje te frivool -
Ik smacht naar haar zo menig stond,
Maar 't is voorbij: zij dween, zij zwond.
Hij wiens verloofde dwijnt of zwindt
Ofschoon hij haar verwoed bemint,
Kwijnt weg in troosteloos geween
En huilt gefnuikt: zij zwond, zij dween!