Ik woon aan de oevers der Zenne,
die heerlijke Brusselse vliet,
elders kan ik niet wennen:
ik vind er mijn gading niet
Eens baadde ik zon op haar boorden
en droomde van Brussels verleên
toen sprak ik deze woorden,
beroerend het nat met mijn teen:
“O, Gij welriekende Zenne,
“Vertel mij van onze stad
“Bijvoorbeeld van Grote Mennen
“Die Brussel vroeger bezat.
“Vertel mij iets van de dagen
“Toen gij getuige waart
“Van oorlogen en tegenslagen,
"Verwoesting te vuur en te zwaard.
“Van de Hollandse bezetting,
“Van België’s moedig verzet,
“Van de Vrijheid aan de ketting
“En hoe die dan toch werd gered."
Toen antwoordde zij verlegen:
“Je m’excuse, heu... ekskuzeert...
“Jadis je parlais ta langue,
“Maar heb die sindsdien verleerd.”