U was altijd zo lief en zacht voor mij
zo strelend, kussend, liggend op uw pij
uw handen waren zacht, uw lippen rood
en U begreep mijn zonden en mijn nood
al vroeg U wel een kleine wedergunst
met hand en mond alleen, geen grote kunst
maar later deed U mij soms hevig pijn,
dan moest ik maar een flinke jongen zijn
ik vreesde dat ik zo een zondaar was
maar, sprak U, die gedachte gaf geen pas
vertrouw op Gods genade was Uw wet
U gaf Uw woord, voor mij was Uw gebed
als Gods genade het vergeven heeft
vergiffenis de grootste zondaar geeft
dan mij toch zeker wel voor deze dag
waarop ik zondig ben, maar stralend lach
want, hoorde ik, u heeft geschreeuwd van schuld
gebruld waarom heeft God dit toch geduld
en hoe u stikkend, panisch voor de dood
in hoogste nood het aards bestaan ontvlood