Er komt een dag dat ik verdwijn
Naar ’s hemels paradijzen
Dat zal niet op een vrijdag zijn
Dan mag ik niet vrij reizen
De meeste onrust vind je in de stad
Ons dorp kent 's zomers enkel kalme dagen
Om maar te zwijgen van de stille nachten
Hier op het platteland heeft niemand klachten
Wij lossen ruzies op rondom een krat
Er vallen zelden onverdiende slagen
We hebben hier maar één politiewagen
De dorpsagent doet meestal niets dan wachten
Gebeurt er iets, dan zijn er helpers zat
Er danst een naakte dichter door de velden
De halmen buigen ruisend om zijn lijf
Hij wordt gevangen door een man of vijf
En moet zich bij de burgemeester melden
Zo'n onrust heeft ons dorp nog nooit gehad
Bout-rimé als hommage aan Niels' nieuwe vorm: