Er is wat verwarring ontstaan over de zestienkleppengier. Het ontstaan van deze sympathieke aaseter werd in een gedicht onlangs abusievelijk toegeschreven aan Niels Blomberg, die zich haastte dit op het forum te ontkennen en de eer aan Peter Kniipmeijer gaf, die zich dit graag liet aanleunen. De waarheid is natuurlijk dat mijn verre voorvader Jacob Jacobszn van den Born dit dier al vermeldde in zijn in 1592 verschenen bundel met drankliederen Den suypenden Pluckvogel, zoals deze afbeelding bewijst.
Soldaat, soldaat, soldaat, een hele rij. Hier schittert en marcheert de bloem der natie. Al lijkt er in het peloton geen plaatsie, er past er altijd nog wel eentje bij.
Ze vechten met de waarheid aan hun zij. Hun uniform toont weerbaarheid en gratie. Al hebben velen al een decoratie, er past er altijd nog wel eentje bij.
Dan gaan rebellen in de jungle schieten. Ze zitten overal, zijn niet te pakken. De brieven naar het thuisfront blijven blij.
De hitte, koorts, de beten van muskieten. Veel maten worden afgevoerd in zakken. Er past er altijd nog wel eentje bij.