Hij dacht dat hij een eekhoorn zag
Die knaagde op een pen.
Hij keek wat beter en het bleek
Jan-Willem van der Ven.
‘Een proefrit kan altijd’, zei hij,
‘In deze Citroën.’
Hij dacht dat hij een zwabber zag
Die zweefde naar de zon.
Hij keek wat beter en het bleek
Een grieperige non.
‘Buut vrij, jij bent hem!’ brulde hij
En dook van het balkon.
Hij dacht dat hij drie beren zag
Die klunsden met een krik.
Hij keek wat beter en het bleek
Een bakker met de hik.
‘Boe!’ zei hij. ‘Drie kadetjes en
Een halve krentenmik.’