(Naar de ets van Rembrandt - 1631)
Bezij een kromme wilgenboom zat vrij van enig schroom
- haar rokken opgeschort, aan het ontblote onderlijf -
een pront en potig boerenwijf
te poepen en te pissen.
Het was daar waar de Amstelstroom zich uitmondt in het IJ,
juist op de plek die Rembrandt meestal als zijn stek verkoos
ter studie van een landschapschets,
of domweg om te vissen.
Het struise wijf, ze had geen weet dat Rembrandt zogezegd
- terwijl zij zich in rust van darm-en-blaasinhoud ontdeed -
haar in zijn dikke tekenboek
voorgoed had vastgelegd.
Want had ze dat vermoed, dan wel geweten,
had zij er niet zo kalmpjes bij gezeten