Steeds dat geneuzel weer!
Twee oude sokken zijn
Ietwat verrast
Schoonheidsbeschouwelijk
(Lepeltje, lepeltje)
Mooi in de kast
De schoonheid
Ik ben mooi, en voor mensen een droom van albast,
en mijn borst, waaraan ieder zich steeds weer bezeert,
is gemaakt met als doel dat hij dichters sommeert
tot een liefde die zwijgend is, tijdloos en vast.
Waar ik troon als een sfinx in het hoge azuur
is mijn hart als van sneeuw, ben ik wit als een zwaan.
Ik verfoei het dat lijnen teloor kunnen gaan,
dus ik lach noch ik huil, en ben nooit overstuur.
Aan de voet van mijn rijzige marmerstatuur,
die immuun is voor zonlicht, voor striemende wind,
tuurt mijn meute van minnaars omhoog, uur na uur,
naar de glans van mijn ogen, het spiegelend paar,
waar ze zoekt, in een roes die hen allen verbindt,
naar een glimp van wat schoon is, onzegbaar en klaar.
xxxxx
La beauté
Je suis belle, ô mortels! comme un rêve de pierre,
Et mon sein, où chacun s'est meurtri tour à tour,
Est fait pour inspirer au poète un amour
Eternel et muet ainsi que la matière.
Je trône dans l'azur comme un sphinx incompris;
J'unis un coeur de neige à la blancheur des cygnes;
Je hais le mouvement qui déplace les lignes,
Et jamais je ne pleure et jamais je ne ris.
Les poètes, devant mes grandes attitudes,
Que j'ai l'air d'emprunter aux plus fiers monuments,
Consumeront leurs jours en d'austères études;
Car j'ai, pour fasciner ces dociles amants,
De purs miroirs qui font toutes choses plus belles:
Mes yeux, mes larges yeux aux clartés éternelles!