Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
Hevig was zijn pruimverlangen,
schoon zijn vader 't hem verbood.
Hevig was zijn pruimverlangen.
Diepe somberheid ontsproot.
Aaltje met de rode wangen
zag hem zitten in de goot.
Aaltje met de rode wangen
werd zijn redder in de nood.
Hevig was zijn pruimverlangen,
schoon zijn vader 't hem verbood.
Midden in de pruimentijd
raakte Jan zijn onschuld kwijt.
De titel en de regels 1,2 en 4 zijn van Hiëronymus van Alphen. De titel is voorzien van een tussen-n, die sinds 1995 in zwang is.