
Copilot
Ze heeft het in de winter altijd koud.
Het liefste kruipt ze weg onder de deken,
haar toevluchtsoord waar zij pas uit zal breken
wanneer de eerste krokus zich ontvouwt.
Ook het gebrek aan licht maakt haar benauwd.
Ze houdt ervan om kaarsen aan te steken.
Die lichtjes doen haar weemoed wat verbleken,
zolang het daglicht zich afzijdig houdt.
En dan is er de eerste voorjaarsdag.
Haar treurigheid maakt plaats voor bakvisgiebels.
Zij toont mij elk jaar weer haar gulste lach.
Ze loopt met blije huppels, vrije wiebels.
Ik weet dat ik straks weer beleven mag
hoe zij mij meesleurt in haar lentekriebels.