Morgen is het zover: dan wordt in De Kleine Komedie in Amsterdam om 20.15 uur het complete verzamekde werk van Drs. P  in 8 cd's met een boek gepresenteerd, begeleid  door een keur van artiesten die zich door hem laten inspireren.
Als inleiding hier een krantenartikel uit 1985, en bespreking van Weelde en feestgedruis van Hans Warren, waarin alles gezegd wordt wat er van valt te zeggen.

Weelde en feestgedruis

Zeeuwse courant, 10 mei 1985 - LETTERKUNDIGE KRONIEK, Hans Warren
Nog altijd zijn er onder poëzieliefhebbers aanhangers van de gedachte dat alleen ernstige gedichten belangwekkende gedichten kunnen zijn, dat alleen dichters die zwaar op de hand zijn belangrijke dichters kunnen zijn. Een aantal Nederlandse poëten verkeert in dezelfde waan. Met eindeloze toewijding en bezinning jagen ze het scheppen van dat ene meesterwerk na - maar of dat ooit zal lukken? Bij hen is de dichtkunst een gewijd gebied waaruit spot en satire moeten worden geweerd. Het ziet er naar uit dat deze dichters de laatste jaren hun overheersende positie aan het verliezen zijn. Bij sommige dichters is de betrekkelijkheid van de poëzie gethematiseerd. Ironie werd bijna tot een grondhouding. Steeds meer auteurs wijdden zich aan het 'light verse'. Typerend is de veranderde houding tegenover de dichtkunst uit de negentiende eeuw. Tussen de serieuze en de vrolijke poëzie liep toen nog geen scherpe scheidslijn. Om de grapjes uit die oude poëzie, die in de tijd dat de lichte dichtkunst buiten de literatuur werd geplaatst als banaliteiten af werden gedaan, mogen en kunnen we nu weer lachen. Even typerend is de gewijzigde houding tegenover dichters met een instelling als J. C. Bloem, Jan van Nijlen, A. Roland Holst, om van de minder getalenteerde geestverwanten te zwijgen. Zij zijn dichters die vonden dat in officiële poëzie een grapje niet mag. Hoogstens bij de borrel schoten ze wel eens uit de plooi. Maar het opslaan van hun bundels is voor menige lezer van nu die er geen anachronistische smaak op na houdt dan ook zoiets als het wroeten in stofnesten geworden. Het werk van hun lichtzinniger generatiegenoot Jac van Hattum is aanmerkelijk beter verteerbaar gebleven. Ook in de gedichten van de meeste Vijftigers is de loden ernst troef. En zie, terwijl zij de poëzie trachtten te monopoliseren kwam in een obscure marge van de literatuur het light verse op, en tot bloei zelfs. Het is in die periode dat Annie M. G. Schmidt, Kees Stip en Daan Zonderland zich aandienden. Er verschenen toen ook bloemlezingen met veelzeggende titels als De speelse muze en De lichte muze. Het officiële literatendom negeerde de vrolijke dichtkunst. Wanneer iets de lezer amuseert kan het toch geen kunst zijn, zo redeneerde men. Een pretentieus prulgedicht werd boven een onpretentieus meesterstukje gesteld.

 

Pas in de tijd van Barbarber wordt de troon van de Grote Poëzie een beetje aan het wankelen gebracht. In de jaren zeventig gaat dan de vormvaste en ironisch getoonzette poëzie het beeld bepalen. De serieuze dichtkunst van nu lijkt in sommige gevallen zelfs naar de plezierpoëzie toe te groeien. Het werk van Gerrit Komrij bijvoorbeeld bevat daar duidelijk sporen van. Ook bij iemand als Tom Lanoye vervagen, alleen al door de uitvoering van zijn bundel In de piste de grenzen.

Een mijlpaal die de statusverhoging van de plezierdichters markeert was het verschijnen in 1982 van de door Vic van de Reijt samengestelde bloemlezing Ik wou dat ik twee hondjes was. Er werden tienduizenden exemplaren van die bundel verkocht. In het sinds zes jaar verschijnende tijdschrift De Tweede Ronde wordt aan het light verse altijd ruime aandacht gegeven. Er is dus van een doorbraak sprake. Maar toch is het tekenend dat het ingenieuze amusement dat Annie M. G. Schmidt, Kees Stip en Drs P ons bieden veel minder bestudeerd wordt dan het werk van zeer ernstige maar veel zwakker begaafde kunstbroeders en -zusters.
Van Drs P  verscheen dezer dagen een fraai boek: zijn beste gedichten werden door Paul Lemmens bijeengebracht in Weelde & feestgedruis. Drs P heet eigenlijk H. H. Polzer, hij werd in 1919 geboren en geniet bij het grote publiek vooral faam door zijn op hoogst persoonlijke wijze vertolkte liedjes 'Dodenrit' en 'Veerpont' met het refrein 'Heen en weer, heen en weer, heen en weer, heen en weer'. Die liedteksten worden overigens later dit jaar gebundeld. Drs P schreef ook studies over versvormen en dergelijke. In 1983 kwam hij zelfs met een Handboek voor plezierdichters. Hoewel hij pas op latere leeftijd is gaan publiceren heeft hij reeds een aanzienlijk aantal dichtbundels op zijn naam staan. Hij is op en top een plezierdichter, iemand die verzen schrijft om zichzelf en zijn lezers te vermaken.
Om misverstanden te voorkomen: hij is geen nonsense-dichter. Vooral door toedoen van Hugo Brandt Corstius is hier een terminologische verwarring ontstaan: hij noemde alle plezierpoëzie nonsenspoëzie. Nonsenspoëzie is echter maar één categorie binnen het light verse en, eerlijk gezegd, een nogal vervelende categorie naar mijn idee. Kenmerkend voor nonsenspoëzie is dat de inhoud inderdaad nonsensicaal moet zijn en dat bijvoorbeeld niet bestaande dieren voor het voetlicht treden. En lang niet ieder is een Morgenstern. 
Een dieptepunt van nonsenspoëzie was de laatste bundel Nieuwe gorgelrijmen van C. Buddingh'. Vijftig bladzijden lang moet de lezer het doen met strofen als: „Wizzel-wazzel door het wijfkruid, frizzel-frazzel door de zee, / gaan de rappe zwemvliesvoeten / van de popokatepee”. Het is ondenkbaar dat iets dergelijks uit de pen van Drs P zou vloeien.

Wanneer we hem een etiket zouden moeten opplakken zou daar op komen te staan dat hij bij uitstek een no-nonsense dichter is. Want hij wordt gedreven door afkeer van de onzin. Tekenend is zijn wantrouwen jegens het Hogere waar zovele dichters zich op beroepen. In een vraaggesprek verklaarde hij: „De zeurderige, hermetische, drammerige poëzie stond mij altijd uitermate tegen". Poëzie is bij hem geen oncontroleerbare uitstorting van gevoelens, maar een kwestie van vakmanschap. Om dichter te kunnen worden heb je misschien een zeker talent nodig, maar belangrijker is nog dat je de poëtische vaardigheden moet leren. In veel van zijn gedichten profileert hij zich onmiskenaar als no-nonsense dichter. In het nog niet eerder gepubliceerde mottogedicht van de verzamelbundel zet hij zijn visie op het light verse uiteen:

Ik waarschuw u op goede gronden
Veel dichters zijn te licht bevonden
Light verse (plezierdicht, zeggen wij)
Is speels, maar geenszins ongebonden

Dus (zij het dan qua inhoud vrij)
Qua vorm van hechte makelij!
En dat men 't puntig af moet ronden –
Die noodzaak komt er ook nog bij

't Gaat niet om kolder, niet om grap
Ook niet om rederijkerskuren
Het is geen zwelgen in de taal

Maar wel berust het allemaal
Op innerlijke avonturen
En onvermoeibaar vakmanschap 

Een credo dat geen toelichting behoeft. In andere gedichten gaat hij in het offensief tegen de pretentieuze dichters die zoveel meer literair prestige hebben dan de auteurs van light verse. Hij hoont een dichter die in een vraaggesprek vertelde

Dat hij soms voor één regel 2, 3 weken  
Gezwoeg en meditatie nodig had 
Ik laat de naam genadiglijk ontbreken
En zal de kwaal hier verder niet bespreken
In zo’n geval is ‘t enig juiste, dat
Er vlug naar ander werk wordt uitgekeken

Drs P is de overtuiging toegedaan dat dichters van dit soort het aan ambachtelijke vaardigheid ontbreekt. Hij concludeert ergens 'Tussen dichterschap en taalbeheersing / Is het verschil nogal eens markant'. Iedereen zal moeten toegeven dat het bij hem met de taalbeheersing in orde is. Vormtechnisch is hij een virtuoos. Zo bevat zijn bundel deze haiku:              

Drie goede regels
Zeventien lettergrepen
Genoeg is genoeg

Drs P heeft het overigens niet gelaten bij het vervaardigen van gave stalen van alom bekende versvormen. Hij introduceerde in onze literatuur onder meer de villanelle, het omzetrijm, het groeirijm, het slinkrijm, de balladette, het ruilrijm, het olleke bolleke. En het verbazingwekkende is dat hij in die ingewikkelde vormen ook menigmaal nog kans ziet een acrostichon te verwerken.

De naam Gerrit Komrij viel al als die van een dichter die zich in het vage gebied tussen serieuze en plezierpoëzie beweegt. Zo wekt zijn Op de planken herinneringen aan Daan Zonderlands De kok van Mariënbad. Er lijken ook talrijke dwarsverbindingen tussen Komrij en Drs P te liggen. Hun taalspelen zijn nauwverwant en ze hebben een hoogst relativerende houding tegenover poëzie gemeen. Opmerkelijk is ook hoe beiden in hun gedichten het ontstaan daarvan toelichten - bijvoorbeeld Komrij in 'Een gedicht' en Drs P in 'Als ik u eens verraste met'. Gemeenschappelijk kenmerk van huri werk is ook dat ze beiden variëren op bestaande dichterlijke teksten. Drs P gaf 'Ichthyologie' van Achterberg een 'opknapbeurt' en kwam met aardige 'antwoorden' op gedichten van Piet Paaltjens, terwijl Komrij in Onherstelbaar verbeterd beroemde Nederlandse verzen herschreef.

Dit alles mag niet doen vergeten dat de poëzie van Drs P veel eigens heeft - bijvoorbeeld de even opgewekte als wrede humor in gedichten als 'Laatste ontmoeting' en 'Sikkels klinken'. Ook zal het niet aan de wijze waarop Weelde & feestgedruis verzorgd werd liggen als Drs P in de nabije toekomst als dichter nog niet serieus genoemd gaat worden. De inleiding, bibliografie en registers zijn namelijk uitstekend. De schuld ligt dus helemaal bij de lezer zelf wanneer hij niet met Drs P in zal kunnen stemmen:

O, veel vrije verzen zijn duister of wee
Gewone gedichten gaan dikwijls op sokken
Geef mij maar het spitse plezierdicht, allez!

Weelde & feestgedruis - De beste gedichten van Drs P - Samengesteld en ingeleid door Paul Lemmens - 248 pag.;
ƒ 27,50. Sijthoff, Postbus 5217, 1007 AE Amsterdam.


 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Ongevraagde zinnen (Rondeel)

Vermorzel alle ongevraagde zinnen,
de woordbrij die ik van het leven kreeg.
Ze brengen onrust in mijn hoofd teweeg,
een stormloop op mijn transen en mijn tinnen.
 
Hij sloop heel ongemerkt bij mij naar binnen,
de klankenkliek die sindsdien nimmer zweeg.
Vermorzel alle ongevraagde zinnen,
de woordbrij die ik van het leven kreeg.
 
Ach, kon mijn moede hoofd opnieuw beginnen,
dan was mijn bovenkamer stil en leeg,
beloftevol als ongerezen deeg,
en smetteloos als versgesteven linnen.
Vermorzel alle ongevraagde zinnen.