Eeuwig zingen de frieten is de aansprekende titel van de nieuwe bundel met light verse van Paul Ilegems (1946).
Een titel die associaties oproept met En eeuwig zingen de bossen, het eerste deel uit de trilogie Het geslacht Bjørndal.
Daar blijft het dan ook bij want het kloeke proza van de Noor Gulbranssens heeft weinig raakvlakken met de sierlijke verskunst van de Belgische plezierdichter.
Wie het fraai vormgegeven boek na bestudering van de titel en het beeldende omslag openslaat, krijgt meteen op de niet genummerde bladzijde 9 uitleg over het woordje 'zingen' uit de titel.
Waarom was het nodig hierboven expliciet te vermelden dat Ilegems een Belg is?
In de eerste plaats omdat hij bij mijn weten de enige is uit zijn land die light verse op het hoogste niveau beoefent.
Verder verschaft zijn Vlaamse woordkeus soms een extra coloriet aan zijn gedichten. Daar komt bij dat tijdens het schrijven van deze recensie bekend werd dat Belgische vrouwen gemiddeld de zwaarste van Europa zijn. De Belgische frietcultuur is een van de verklaringen voor dit treurigstemmende record dat schril contrasteert met de verheerlijking van de friet in de bundel.
Eeuwig zingen de frieten bevat zowel eerder gepubliceerde gedichten als nieuw werk. De verantwoording achterin het boekje geeft een mooie indicatie van Ilegems' literaire positie in light verseland. De eigenlijke bundeling bestaat uit drie afdelingen: Eeuwig zingen de frieten, Versjes op postkaartjes en Fritto misto.
Het eerste deel is geheel gewijd aan Belgisch nationale trots en alles wat daarmee samenhangt: het frietkot en zijn uitbaters, de frietzak, de frieteter, het verketje, de mayonaise etc. De afdeling bestaat uit sonnetten, twee langere gedichten en een ollekebolleke. Ilegems' invalshoeken zijn geestig en origineel. Hij formuleert uiterst zorgvuldig met als resultaat een souplesse in zijn taal die herinnert aan grootmeesters als Drs. P en Driek van Wissen. Een van de hoogtepunten in deze afdeling is Ooms frituur, een nostalgische terugblik in terza rima die het beeld oproept van een ouderwetse frietkraam en zijn uitbaters. Ook Frituur Marleen en Sonnet verdienen extra vermelding, al staat er in dat laatste sonnet een opvallende tikfout die door de correctoren over het hoofd is gezien.
Het middendeel van de bundel bestaat uit ollekebollekes, geschreven tussen 1981 en 1990, vaak n.a.v. een prentbriefkaart. Deze gedichten bevestigen het vakmanschap van de dichter, al zit de achterhaalde actualiteit een aantal ollekebollekes in de weg. Misschien heeft de schrijver deze afdeling daarom een wat badinerende titel met verkleinwoorden gegeven.
Fritto Misto is de laatste afdeling.
Die term verwijst o.a. naar de Italiaanse benaming voor ingrediënten die in een jasje van pannenkoekdeeg worden gefrituurd.
Vaak is hier een bestaand gedicht, een dichtbundel een lied, een beroemdheid of een tentoonstelling het uitgangspunt (ingrediënt) dat in handen van meesterfrituurbakker Paul een smakelijk nieuw gerecht oplevert.
De afdeling opent met Gedicht, een snedig, maar vilein antwoord op de vraag van de dichter Jacques Bloem: 'Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten/ Voor de rechtvaardiging van een bestaan?' Heerlijk!
Even smakelijk is het sonnet De Vlaamse dichter, met de dodelijke openingszin: 'De Vlaamse dichter is een eend op krukken'. En dan moet de Vlaamse dichteres verderop in het gedicht haar beoordelingsrapport nog krijgen.
Ook van de Havannasigaren van Verellen blijft na twee sonnetten van Ilegems niet veel meer over.
In Bordjes op de strooiweide staan drie ollekebollekes en enkele kortere gedichten.
Het tweede olleke heeft als rijmpaar getest-asbest. Een slip of the pen? Je zou het niet verwachten bij Ilegems.
Toch heb ik niet kunnen achterhalen of de klemtoon in asbest bij onze zuiderburen op -best- valt.
In het derde ollekebolleke duikt het woord van zes lettergrepen, mummificeerbare, pas op in de zevende regel! Met deze bewuste overtreding van de regels verstoort Ilegems de cadans om de lezers extra te confronteren met de boodschap van het vers.
Deze derde afdeling biedt teveel moois om op te noemen. Maar Jacob Knödel in Fabrik '88 mag niet onvermeld blijven omdat deze subafdeling uit 8 knödels bestaat, een versvorm die in 1988 door Ilegems is gelanceerd, en ook omdat de dichter hier zijn mening over moderne kunst ongecensureerd laat horen. Dat is smullen.
Tot slot moet ik wijzen op het ontroerend mooie Mannequin, met de weemoedige slotregels: Wat zij zo fraai belichaamt heet verlangen/Het blijft veel mooier als je afstand houdt.
Afstand houden van Eeuwig zingen de frieten is zeker niet aan te raden. Wie dat doet, doet zichzelf te kort.
Met brille dient maître Paul Ilegems de lezer een kostelijk menu op. Het zou zonde zijn dat te versmaden. Aanschaffen dus die bundel.
Eeuwig zingen de frieten, Paul Ilegems
Uitgeverij Liverse, Dordrecht 2015
Prijs 14,95