Ons clubje zingt het hoogste lied
Aan wal zijn wij wat uitgelaten
Maar aanstonds in Noordzeegebied
Gaan hengels uit en stopt het praten
We kiezen rap het ruime sop
De schipper die ons watjes noemt
Want bij de eerste golf staan wij
Gearmd te kotsen, zij aan zij
De zeebonk die mij later roemt
Omdat ik braaf het scheepsdek schrob
Ik wijs hem op mijn groene maten
Zo groen dat je het zelden ziet
En uit dan een van mijn citaten:
‘Ik ben toch dé beroerdste niet!’