Hij heette Tjores en hij had een baard,
hij was met zwaard en enterhaak bedreven.
Wie hem ontwaarde wendde vast de steven,
vaak tevergeefs, dan werd geen man gespaard.
Maar nooit heeft hij eenzelfde roem vergaard
als Jan, Piet en Corneel, dus ongeschreven
blijft heel de rest van Tjores’ ruige leven;
wie Tjores was bleef voor ons niet bewaard.
En waar hij dan ook rust, hij rust in vree.
Ze waren ferme jongens, stoere knapen
met een alom gerespecteerd beroep.
Dankzij hun spirit telden wij nog mee.
Thans heeft al wie een baard draagt en wil kapen
terstond het halve leger op z’n stoep.