Met regelmaat heb ik een trieste dag zo zwaar als lood en haast niet door te komen gevuld met bitterzoete onderstromen en zoute tranen, soms een wrange lach.
Zo’n dag waarvan ik enkel maar kan hopen dat hij voorbijgaat zonder ongeluk of ander soort ellende aan mijn juk; hij kan niet vlug genoeg zijn afgelopen.
En ’s nachts in bed -getreiterd door fantomen- waar ik nog steeds die zwarte spinsels vlecht in plaats van kalm en rustig weg te dromen,
voel ik haar warmte naast me en ze zegt heel zachtjes met haar lippen bij mijn oor ~Slaap lekker schat, het wordt wel beter hoor.~