Geertruida Botje was een pinnig vals secreet.
Van haar mocht Berend nimmer met zijn boot uit varen,
ondanks het feit dat hij verknocht was aan de baren,
wat hem uit weemoed overmatig drinken deed.
Een frisse zeebries speelde nooit eens door zijn haar,
noch zag hij springende dolfijnen voor de boeg.
Zo kwijnde Berend Botje weg van jaar tot jaar
al aan de bruine toog van een Zuidlaarder kroeg.
Zijn leven, slechts gedomineerd door kwel en leed,
zo bovenmatig dat het haast niet was te dragen,
viel hem het zwaarst op zonbeschenen zomerdagen
als oostenwind met vlagen over 't water gleed.
Een frisse zeebries speelde nooit eens door zijn haar,
noch zag hij springende dolfijnen voor de boeg.
Zo kwijnde Berend Botje weg van jaar tot jaar
al aan de bruine toog van een Zuidlaarder kroeg.
Doch op een dag heeft hij zijn laarzen aangetrokken,
zijn bootje met een mast en zeiltje opgetuigd.
Bij 't keren van het tij is hij alleen vertrokken;
zijn vrouw Geertruida heeft hem zelfs niet uitgewuifd.
Hij zeilde klaar en plat voor 't lapje ongereefd
naar Mokum waar hij nu als Shantyzanger leeft.
In rook en dranklucht, steeds een neutje voor de boeg,
zingt hij zijn liedjes over botters en galjoenen
van acht uur 's avonds tot de kleine uurtjes vroeg
al aan de bruine toog in een Zeedijker kroeg.