sintWikimediacommons
Illustratie: Wikimedia Commons
 
Dan denk ik aan 't konijntje, dat ik zag
Als kind vóór Sint Niklaas achter het glas
Van dure speelgoedwinkel. O! dat was
Zo'n prachtig beestje, grijs en wit; het lag
 
Gezellig in zijn mandje in mooi-groen gras;
En als 'k van school kwam, bleef ik iedre dag
Staan kijken, bang, dat 't weg zou zijn. En, ach!
Eens was het weg: en toen begreep ik pas,
 
Dat ik toch heimlijk steeds was blijven hopen,
Dat ik 't zou krijgen. Thuis heb 'k niet gepraat
Over 't konijntje, maar 'k wou niet meer lopen,
 
Omdat 'k dan huilde, aan die kant van de straat.
Nu zou 'k me zo'n konijntje kunnen kopen,
Maar ik word zelf al grijs. Want alles komt te laat.
 
Johan Andreas Dèr Mouw (1863-1919)  

 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Nalatenschap

Ik vind mijn tante ronduit zo’n gevaar
Dat ik het mens van lieverlee vervloek
Want zij verwaarloost mijn belang in haar

Als ik haar straks vol valse hoop bezoek
Leg ik bananeschillen op haar pad
Of stop een gifspin in haar onderbroek

Ik hou haar kopje onder in het bad
En laat haar kletsnat in de vrieskou staan
Of maak haar tegelvloer met reuzel glad

Ze drinkt per dag een fles of drie jenever
En ziet zo geel als zwom ze in saffraan
Ze trekt zich van mijn erfenis niets aan:
Toevallig is dat wel haar donorlever