De meeste onrust vind je in de stad
Ons dorp kent 's zomers enkel kalme dagen
Om maar te zwijgen van de stille nachten

Hier op het platteland heeft niemand klachten
Wij lossen ruzies op rondom een krat
Er vallen zelden onverdiende slagen

We hebben hier maar één politiewagen
De dorpsagent doet meestal niets dan wachten
Gebeurt er iets, dan zijn er helpers zat

Er danst een naakte dichter door de velden
De halmen buigen ruisend om zijn lijf

Hij wordt gevangen door een man of vijf
En moet zich bij de burgemeester melden

Zo'n onrust heeft ons dorp nog nooit gehad


Bout-rimé als hommage aan Niels' nieuwe vorm:

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Tilburg draagt een steentje bij



Tilburgs Sonnet

Na de sonnettenkransenkrans, en – gestoeld op het idee van Peter Knipmeijer – het Utrechts Sonnettentrio, verzonnen Martijn Neggers en ik heden, vrijdag negen december, een nieuwe dichtvorm: het Tilburgs sonnet. Er zijn acht spelregels om een Tilburgs sonnet te schrijven. Aangezien jullie uiteraard meteen aan de slag willen, en wij de beroerdsten niet zijn, hebben we vast vier voorbeelden geschreven, om je in te lezen. Succes!

 Tilburgse sonnet

  1. Het metrum is de jambische pentameter
  2. De eerste drie versvoeten van regel 1 zijn de laatste drie versvoeten van regel 14.
  3. De laatste twee versvoeten van regel 13 zijn de eerste twee versvoeten van regel 14.
  4. Regel 14 staat op zichzelf en is een soort conclusie. Eigenlijk zou deze regel gewoon weg kunnen, dan krijg je een sonnet van 13 regels.
  5. De strofebouw is als volgt: kwatrijn, terzet, terzet, terzet, monostichon.
  6. Er is geen vast rijmschema. Het kwatrijn heeft bij voorkeur omarmend rijm, de overige strofen zijn helemaal vrij, (een rijmschema als cde cde cde is mogelijk, of ccd eed ffd). De laatste regel hoeft niet te rijmen op een van de vorige regels.
  7. Het moet een klaagzang zijn.
  8. De titel heeft maximaal vijf woorden en moet de letters t, i, l, b, u, r en g bevatten.

Thuis regent het leven beter

Wat ik je brom, meneer: de bedden kraken,
het bier was schraal, het brood was taai en oud.
Het rookhok stonk en was nogal benauwd
en ook de obers bleven maar verzaken.

En zelfs de huisgemaakte uiensoep
was met een liter maggi niet te nassen;
het gaf me ’s nachts een lauw en wee gevoel.

Ik leef mijn leven niet boven een loep,
maar, lakens, kussenslopen, ongewassen?
Is dit nou ‘Horeca, en kein geloel?

Men is er doof voor ieder boe-geroep…
Het liefst zou ik eergister nog verkassen!
Kortom, het blijft me een gênante boel.

Genante boel, wat ik je brom, meneer.

Martijn Neggers

Luid gezeur en brute genen

Zowat de hele dag is er gezeik:
van hier te breed en daar te lang, en zus
en zo, de trein rijdt niet en ook de bus
is er steeds niet, wat zijn dat voor praktijk-

en? Waarom blijf ik maar zo snipverkouden?
Wat is dit nu weer voor een weersomslag?
Verdomme, alles is te veel gevraagd.

Maar laten we het nu gezellig houden.
Wat heb ik aan dit vreselijk gedrag?
Want alle rust wordt zo meteen verjaagd

met ja en nee, en dat in twintigvouden.
Het is vooral ook heel veel zelfbeklag
van haar, je ma. Je moeder klaagt.

Je moeder klaagt zowat de hele dag.

Bas Jongenelen