Ik zie mijzelf als welgeschapen heer
Hoewel het mij al dikwijls overkwam
Dat ik me bleek te uiten in geblaat
In plaats van wijze en verheven woorden
Ja, logisch: af en toe ben ik een ram
Natuurlijk wel in goddelijke staat
En afgebeeld in veel toeristenoorden
Dus praat ik verder met mijn rauwe stem
“Kras! Kras!” En iedereen is idolaat
(Behalve dan de geestelijk gestoorden)
En zegt bevlogen: “Hoor! Daar heb je hem –
De valkgod!” want dat ben ik evenzeer
Ik blijf maar onderling verwisselbaar
En houd me slechts met moeite uit elkaar
Pthah-Sokaris is eigenlijk een verzamelnaam voor drie Egyptische goden. Pthah, de hoofdfiguur, was de schepper en de vader der goden; zijn dienst ontstond in Memphis. Hij wordt afgebeeld in menselijke gedaante, met een scepter als symbool van macht. Als vormer van alle dingen is hij wel vereenzelvigd met Hephaistos (Vulcanus); tamelijk vergezocht. Hij was beschermheer van de kunstenaars. Sekmet, de godin met het leeuwehoofd, was zijn echtgenote en de stier Apis zijn zoon.
In zijn functie van Amon (oorspronkelijk de god van Thebe en gehuwd met Moet) kon hij de gestalte of minstens het hoofd van een ram aannemen. Toen zijn naam verbonden werd aan die van Re, de zonnegod, werd hij gezien als oppergod, en de Grieken herkenden in hem hun Zeus. Hij was de beschermer van de pharao’s.
Horus, de valk, was de god der stilte en een combinatie van de zonnegod Horus (nauwelijks te onderscheiden van Re) en het kind Horus, zoon van Osiris en Isis. Hij komt overeen met de Griekse god Apollo. Zijn embleem is de zonneschijf met vleugels.
(Uit: Fabelmensen, met tekeningen van Ed Koenders, uitgeverij Liverse, 2010)