‘Er bestaan geen woorden zonder klemtoon. En ik vraag me af of er wel zeslettergreepwoorden bestaan met slechts één beklemtoonde lettergreep,’ sipt Bas Boekelo hierboven in een reactie op mijn en andermans opmerkingen over het metrum in zijn ‘kaasjeskruiddikkopje’. ‘T, z’n, en d’r’ bijvoorbeeld lijken me onbeklemtoonde woorden, maar dat terzijde.
Ik wil vooral reageren op zijn tweede verzuchting, omdat die specifiek gaat over de klemtoon in het zeslettergrepige woord in r. 6 van het ollekebolleke. Dat was immers de aanleiding voor mijn eerste reactie in dichtvorm. Drs. P, de geestelijk vader van het ollekebolleke, heeft bepaald dat de hoofdklemtoon [zie o.a. ‘Versvormen’, pag. 114 en ‘Het rijmschap compleet’ pag. 106] op de vierde lettergreep moet vallen. Dat impliceert dat er in zo’n woord nog een of meer nevenklemtonen bestaan, wat ik in een eerdere bijdrage hier al heb gesteld. ‘Kuikenbroederijen’ heeft drie klemtonen, op ‘kui', op ‘broe’en op ‘ij’. Als ik het woord gebruik in een zin als ‘We bezochten geen eendenbroederijen, maar kuikenbroederijen’, valt de klemtoon op ‘kui’. In de zin ‘We bezochten geen kuikenbroederijen maar kuikenslachterijen’ valt de klemtoon op de ‘oe’. Dat betekent dus dat het begrip klemtoon geen statisch gegeven is. Van Dale geeft dat van heel veel woorden ook aan door de toevoeging ‘het accent wisselt’.
De juiste klemtoon is vaak te vinden door een woord hardop in zijn context uit te spreken en het accent dan telkens op een andere lettergreep te leggen. Je hoort dan wat in de gegeven context de meest logische uitspraak is. Ook is het zeer aanbevelenswaardig een ollekebolleke even te laten liggen als het af is en het een paar dagen later nog eens hardop te lezen, want in het enthousiasme tijdens het maken, hoor je vaak wat je graag wilt horen. Andermans deskundige mening vragen en die ter harte nemen, kan ook nooit kwaad.
Ten slotte dit nog: ik ben er de vrouw niet naar om dichtende collega’s te kapittelen, in tegendeel, maar een slecht ollekebolleke is als een man in een duur pak waar hij verkeerde schoenen bij draagt. Dat ik reageer op het ollekebolleke van Bas Boekelo komt omdat ik iedereen zou gunnen dat zijn ollekebollekes in elk geval in technisch opzicht geslaagd zijn. Eigenlijk zou de redactie van Het vrije vers dichters daarin moeten begeleiden. Ik weet dat ik gemakkelijk praten heb, zelf kan ik voor een glas wijn en een oordeel over mijn schrijfsels terecht bij een zeer gerenommeerd light-versedichter. Maar niemand wil weten hoe vaak ik ’s nachts met tranen in de ogen huiswaarts ging als hij zijn kundige commentaar had losgelaten op een gedicht waar ik trots op was geweest. Iets van wat hij me geleerd heeft, wil ik graag met anderen delen.