De opmerking van Bronzwaer lijkt me onzin. Hij schijnt niet op de hoogte te zijn van het bestaan van opmaten.
Ik heb het citaat gevonden op
www.dbnl.org/tekst/bron013less01_01/bron013less01_01_0004.php , waar het wordt onderbouwd met één voorbeeld.
(Terzijde: op dezelfde pagina staat ook de merkwaardige opmerking: "Ook de amfibrachys is zo'n versvoet die men in sommige metrische analyses nog wel eens tegenkomt maar die in feite geen recht van bestaan heeft." Bronzwaer spreekt liever van een jambe gecombineerd met anapest.)
Laten we eens kijken welke metrum echt wordt gebruikt in muzikale poëzie:
Het liedboek van de kerken. In de inhoudsopgave staan de eerste regels van de psalmen en gezangen.
Van de eerste 10 psalmen zijn er 7 jambisch. De andere 3 hebben een wat rommelig metrum, met inderdaad de klemtoon op de eerste lettergreep.
Bij de eerste 10 Bijbelliederen vinden we 8 jamben, 1 dactylus en 1 trocheüs.
Inge merkt terecht op dat taal niet metrisch is.
Toch is het ene metrum beter geschikt voor een taal dan een andere en de jambe past het Nederlands als een jas. Dat betekent dat het Nederlands goed gedijt in een tweelettergrepig metrum met een opmaat.
Aan de achterkant van de regel is het Nederlands (net als het Duits) opvallend flexibel: mannelijke en vrouwelijke rijmwoorden zijn beide ruim voorhanden.
Dat is echt opmerkelijk, want een compacte taal als het Engels heeft vrijwel alleen mannelijk rijm, zie bijv.
de sonnetten van Shakespeare.
Aan de andere kant staat het Italiaans, dat juist alleen vrouwelijk rijm heeft, zoals is te lezen in
Dante's Divina Commedia (op de pagina klikken op "Text & Translations")