Nicolaas Beets
Wanneer de Kindren Groot zijn (1858)
"Wanneer de kindren groot zijn, mijn lief, mijn levenslust!"
dan gaan ze op d’r eige en zijn we van ze af
dan zullen we verhuizen, een stulpje aan de kust
Maar lief, wat een gerochel, je hoest klink als geblaf
ik ga de dokter bellen, je maakt me ongerust....
"De kindren wórden grooter — maar op hun moeders graf."