Twee grauw geconserveerde mensenwrakken.
Als zij de beide kopjes thee inschenkt,
met laffe lauwe melk wat aangelengd,
laat zij, ontdaan van hoop, haar kinnen zakken.
Hij denkt ondanks haar smakeloze smakken
aan vroeger met een beetje nu vermengd
en glimlacht in de verte als hij denkt
aan hoe de dood hem spoedig in zal pakken.
Dan wordt hij wreed weer terug in nu gezet.
Het vals gesnerp dat hij zo zeer verfoeit,
maakt bruusk een einde aan zijn binnenpret.
“Ik zeg zo vaak: ‘Gebruik toch een servet!’
Kijk nou toch hoe je weer eens hebt geknoeid!
Dat overhemd dat heb je nog maar net!"