Aan Jaap (en alle anderen)
'k Heb uw verhaal met aandacht net gezien.
Awel, mijn naam, jawel, Thomas van Weeghe.
Wat dovig maar gezond, en met Gods zegen
Hoop ik op tachtig-plus voor mij misschien.
Natuurlijk las ook ik de vreemde taal.
Maar dacht al gauw aan Obelix, te weten:
Wat hij vond van Romeinen, afgemeten.
En verder kan ik niets met uw kabaal.
Er is geleden en gehuild, wellicht.
Dat ligt echt bij die ander, onversneden.
U heeft nu groots uw plicht met zwier beleden;
Dit versje als beloning, onverplicht.
Awel, mijn naam, jawel, Thomas van Weeghe.
Alleen voor echte vrienden heet ik Thom.
Dat voorrecht moet verdiend, en wel hierom:
Het is hoe'k u in wederkeer bejegen.