Allez, een schoon vers van u, heer Niels, alleen dat 'ondanks' klinkt me wat vreemd in de oren.
Het Afbakvers, wat een lumineus idee. Ik heb gekeken naar enkele andere, men mag dus een soortement van toevoegen? Ik heb de rijmtrein maar eens aangezet. Zit ik fout, wilt u mij verwittigen?
Rond middernacht klinkt er een vreemd geluid
Alsof een reuzenkater ligt te spinnen
Ondanks het hang-en-sluitwerk is hij binnen
Ik slaap al half maar kom er toch maar uit
Wat dronken van de slaap neem ik de trap.
De brom klinkt boven mij, ik weet het zeker;
En stap voor stap, hoewel geen spokensteker,
Ga ik omhoog, al gauw zet ik me schrap.
De brom komt dichterbij, klinkt zelfs wat nat!
Een natte brom? Het mocht allicht wat wezen;
Ik weet perfect de klanken uit te lezen,
Geoefend in de moppers van mijn schat.
De laatste trede komt nu in het zicht.
Al is het aardedonker, ooit een kwelling...
Maar niet voor mij, ik doe aan voetentelling.
De brom wordt natter en ik zoek het licht.
De schakelaar - DE SCHAKELAAR is zoek!
Spontaan begint mijn hoofd heel hard te kloppen.
De pijn is niet te harden, noch te stoppen,
Maar ook de brom wordt spannend als een boek.
[Dit is geen rijmdwang, maar een zekerheid.]
Ik voel mijn benen meer en meer verpappen.
Ben ik de grote held die dit gaat lappen?
Ik vrees dat ik, helaas, mij onderscheid.
[Lees dát maar voor, en kijk naar uw publiek.
Ze zullen echt niet weten wat ze hoorden.
Elkaar verdwaasd gaan wijzen op de woorden,
Die zij zo 'lezen' net als ik, Lambiek.
Bezopen was de avond, vol jolijt.
O wacht, we waren bovenaan de treden...]
Ik voel geschud en bonken in mijn leden;
Een hoge gil, als van een keukenmeid.
Een schelle, felle lichtbron wordt ontbrand.
Inene lijkt de brom compleet verdwenen.
Wat lodderig en nors word ik beschenen;
Het is mijn schat. Ze grijpt mijn slappe hand.
Ze roept wat panisch haast waar ik toch ben!
Het dreunen in mijn kop voorkomt een weten.
Wat wel bekend wordt zijn mijn harde scheten.
De 'reuzenkater' is verklaard - nu ook voor hen.